Het uitsluiten van een lid van de ondernemingsraad

Het uitsluiten van een lid van de ondernemingsraad

Het uitsluiten van een lid van de ondernemingsraad 150 150 Capra Advocaten

Zowel de ondernemer als de ondernemingsraad kan bij de Kantonrechter een verzoek indienen om voor een door hem te bepalen termijn een lid van de ondernemingsraad uit te sluiten van alle of bepaalde werkzaamheden van de ondernemingsraad. Dit blijkt uit artikel 13 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR).

Als de ondernemer het verzoek indient moet het erom gaan dat het betrokken OR-lid het overleg van de ondernemingsraad met de ondernemer ernstig belemmert. Als de ondernemingsraad het verzoek indient moet het erom gaan dat het OR-lid de werkzaamheden van de ondernemingsraad ernstig belemmert.

Op 27 maart 2020 deed de Hoge Raad uitspraak in een zaak waarin de ondernemer en de ondernemingsraad een gezamenlijk verzoek hadden ingediend om een OR-lid van zijn werkzaamheden uit te sluiten (ECLI:NL:HR:2020:532).

Wat was er aan de hand?

De ondernemer en de ondernemingsraad hadden aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat zij geen enkel vertrouwen meer hadden in nadere samenwerking met het OR-lid en niet meer met hem om tafel wilden. Ze verwezen naar herhaalde insinuerende opmerkingen van het OR-lid aan het adres van de ondernemer, het steeds buiten de agenda terugkomen op afgedane zaken en op het feit dat hij meermaals op zijn gedrag was aangesproken, zijn gedrag niet had verbeterd en geen blijk van inzicht had gegeven in de situatie. De ondernemingsraad wees hierbij op notulen van zijn vergaderingen waaruit bleek dat diverse OR-leden in het verleden waren afgehaakt vanwege het gedrag van het betreffende OR-lid, onder wie de toenmalige voorzitter.

De druppel die de emmer had doen overlopen betrof een incident waarbij voorafgaand aan een overlegvergadering tussen de directie en de ondernemingsraad, een systeembeheerder met een getinte huidskleur een probleem aan de beamer in de vergaderruimte had verholpen. Het OR-lid merkte ten overstaan van de directie en voltallige ondernemingsraad op: “Toch goed dat er zwarten zijn om ons te helpen” of woorden van gelijke strekking. Daarop was de directie weggelopen.

Het OR-lid gaf aan dat hij het niet discriminerend bedoeld had maar in een gesprek met de algemeen directeur liet deze het OR-lid weten dat de directie discriminerende opmerkingen niet accepteerde en het OR-lid al vaker de ondernemer als een onbetrouwbaar werkgever had gepositioneerd en met het laatste incident sprake was van een ernstige vertrouwensbreuk tussen de ondernemer en het betreffende OR-lid.

Kort na dit gesprek stuurde het OR-lid een ansichtkaartje met een koe-afbeelding aan de algemeen directeur met de tekst: ‘Hallo, hierbij een kaartje voor de ontspanning. Maxima zou kunnen zeggen: “een beetje dom”. Goeie dagen gewenst, [naam van het betreffende OR-lid]’.

Omdat zowel de ondernemer als de ondernemingsraad het gedrag van het OR-lid niet konden waarderen dienden zij gezamenlijk bij de Kantonrechter een verzoek in om hem uit te sluiten van alle werkzaamheden van de ondernemingsraad voor de resterende zittingsduur.

Het oordeel van de Kantonrechter en het Hof

De Kantonrechter wees het verzoek toe. Het Hof evenwel vernietigde in hoger beroep de beschikking van de Kantonrechter en hief de uitsluiting van het OR-lid van zijn werkzaamheden met onmiddellijke ingang op. Het Hof achtte van belang dat was nagelaten het OR-lid er (meermaals) voor te waarschuwen, waaronder een ondubbelzinnige laatste waarschuwing, dat als hij zijn gedrag niet zou verbeteren een verzoek tot zijn uitsluiting voor de werkzaamheden van de ondernemingsraad zou worden ingediend. Voorts oordeelde het Hof met betrekking tot de discriminerende opmerking dat, wat daar ook van zij, daarmee nog geen sprake was van een ernstige belemmering van het overleg tussen de ondernemingsraad en de ondernemer. Ditzelfde gold voor het ‘koeienkaartje’. De ondernemingsraad had volgens het Hof de mogelijkheid moeten zien, dat het OR-lid daarmee zijn oprechte excuses had willen aanbieden.

Zowel ondernemer als ondernemingsraad gingen in cassatie bij de Hoge Raad.

Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad overwoog dat de woorden “uitsluitend” en “ernstig belemmert” in artikel 13, eerste lid van de WOR indiceren dat voor uitsluiting van een lid van de OR een hoge drempel geldt. De WOR biedt geen aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag wat hier onder “ernstig belemmert” moet worden verstaan.

Beantwoording van de vraag of het gedrag van het lid van de ondernemingsraad de werkzaamheden van de ondernemingsraad ernstig belemmert, moet plaatsvinden aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval, aldus de Hoge Raad:

Bij dat oordeel dient de rechter in aanmerking te nemen dat de ondernemingsraad bestaat uit democratisch gekozen leden die ten behoeve van de werknemers invulling geven aan het grondwettelijk verankerde recht op medezeggenschap (art. 19 lid 2 Grondwet). Dat betekent dat aan een lid van de ondernemingsraad een aanzienlijke mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop hij aan dat lidmaatschap invulling geeft. Daarnaast volgt uit de tekst van art. 13 lid 1 WOR en de parlementaire geschiedenis daarvan, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.5-5.41, dat alleen bij een ernstige en herhaalde belemmering van de werkzaamheden van de ondernemingsraad door het lid van de ondernemingsraad, een geheel of gedeeltelijke uitsluiting van dat lid aan de orde kan zijn.

Het voorgaande betekent volgens de Hoge Raad dat de rechter terughoudend dient te zijn met toewijzing van een verzoek tot uitsluiting.

Anders dan het Hof evenwel komt de Hoge Raad tot de conclusie dat alvorens een verzoek tot uitsluiting op grond van artikel 13, eerste lid van de WOR te kunnen indienen, geen voorafgaande waarschuwing is vereist:

Of, en zo ja, op welke wijze en hoe vaak het lid van de ondernemingsraad is gewaarschuwd, is slechts een van de gezichtspunten die een rol kunnen spelen bij beantwoording van de vraag of de verzochte uitsluiting is aangewezen. Daarnaast zijn met name ook de aard en ernst van de verweten gedragingen van belang; die kunnen meebrengen dat voor toewijzing van het verzoek een (al dan niet ondubbelzinnige laatste) waarschuwing niet vereist is. Het oordeel van het hof dat de verzoeker zijn verzoek in beginsel dient te onderbouwen met eerdere waarschuwingen om het verweten gedrag na te laten, waaronder een ondubbelzinnige laatste waarschuwing, is dan ook in zijn algemeenheid onjuist.

Ondanks het oordeel van de Hoge Raad dat het OR-lid niet gewaarschuwd had hoeven te worden, heeft de Hoge Raad het verzoek tot cassatie verworpen. Het Hof had immers niet enkel gekeken naar de waarschuwing, maar ook alle omstandigheden van het geval zorgvuldig meegewogen. Hierdoor werd in dit geval de hoge drempel voor uitsluiting niet gehaald. Het OR-lid mocht dus niet worden uitgesloten.

Tot slot

Van belang is dat met het uitsluiten van een lid van de ondernemingsraad van de werkzaamheden van de ondernemingsraad, de betreffende persoon nog steeds lid is van de ondernemingsraad en valt onder de bescherming die voor leden van de ondernemingsraad geldt op grond van de wet. Verder komt er ook geen vacature als gevolg van de uitsluiting en zal de ondernemingsraad na uitsluiting met één persoon minder verder moeten.

Ten tweede is vermeldenswaard dat het bepaalde in artikel 22a van de WOR, inhoudende dat de ondernemingsraad niet kan worden veroordeeld in de proceskosten enkel bij geschillen tussen hem en de ondernemer en niet in situaties als de onderhavige geldt, waarbij het gaat om een geschil tussen de ondernemingsraad en een individueel OR-lid.

Ook voor uw vraagstukken op het gebied van medezeggenschap kunt u terecht bij Capra Advocaten.

Contact over dit onderwerp

Suzanne van Loon

Suzanne van Loon

Advocaat
Vestiging:
's-Hertogenbosch
Sector:
Overheid
Expertteam:
Arbeidsrecht, Ambtenarenrecht, Wet openbaarheid van bestuur, Algemene verordening gegevensbescherming
Telefoon:
073 - 613 13 45
Mobiel:
06 18 50 10 68

Gerelateerd

AVG en Personeelszaken; een verstandshuwelijk? 150 150 Capra Advocaten

AVG en Personeelszaken; een verstandshuwelijk?

Artikel

lees meer
Beloofd is beloofd 150 150 Capra Advocaten

Beloofd is beloofd

Artikel

lees meer
Advieskosten van een MR: wie betaalt de rekening? 150 150 Capra Advocaten

Advieskosten van een MR: wie betaalt de rekening?

Artikel

lees meer
Lunchwebinar: de Cao Rijk 2024-2025 in hapklare brokken aangeRIJKt 150 150 Capra Advocaten

Lunchwebinar: de Cao Rijk 2024-2025 in hapklare brokken aangeRIJKt

Lunchwebinar 22 april 2024

lees meer

Blijf op de hoogte

Blijf op de hoogte over ontwikkelingen, interessante jurisprudentie en wetswijzigingen op het gebied van arbeidsverhoudingen binnen de sectoren overheid, onderwijs en zorg. Selecteer welke nieuwsbrieven u wilt ontvangen en wij houden u op de hoogte.

Vestiging Den Haag
Laan Copes van Cattenburch 56
2585 GC Den Haag
Telefoon 070-364 81 02
Fax 070-361 78 47
denhaag@capra.nl

Vestiging ‘s-Hertogenbosch
Bastion Vught 1
5211 CZ ‘s-Hertogenbosch
Telefoon 073-613 13 45
Fax 073-614 82 16
s-hertogenbosch@capra.nl

Vestiging Zwolle
Terborchstraat 12
8011 GG Zwolle
Telefoon 038-423 54 14
Fax 038-423 47 84
zwolle@capra.nl

Vestiging Maastricht
Spoorweglaan 7
6221 BS Maastricht
Telefoon 043-7 600 600
Fax 043-7 600 609
maastricht@capra.nl