Het korte antwoord luidt simpelweg ‘ja’. Het langere antwoord luidt overigens ook ‘ja’. Wel dienen bij dit langere antwoord de omstandigheden van het geval te worden onderscheiden. Die omstandigheden vallen soms gunstig uit voor de werkgever en soms voor de werknemer. Een aantal recente uitspraken laten dit verschil goed zien. Gelet op het belang die deze uitspraken ook kunnen hebben voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de Werkloosheidsuitkering (WW), laat ik hierna drie uitspraken kort de revue passeren.
De eerste uitspraak betreft die van de Rechtbank Den Haag van 11 augustus 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:9428) waarin het bedrijf Panda Recycling B.V. een werknemer, na een dienstverband van ruim vier jaar, ten onrechte op staande voet had ontslagen. Werknemer vorderde, onder meer, een billijke vergoeding. Bij het bepalen van de billijke vergoeding maakt de kantonrechter gebruik van de criteria uit het ‘New Hairstyle’-arrest van de Hoge Raad. Voor wat betreft de duur van de periode die werknemer nodig heeft om een andere, vergelijkbare, baan te vinden, overweegt de kantonrechter als volgt: “In de gegeven omstandigheden, waaronder de nadelige effecten die het coronavirus op de economie zal hebben, schat de kantonrechter die termijn op 24 maanden”. Nu de werkgever had gemeld uit te gaan van een periode van 10 maanden, lijkt het erop dat de overweging van de kantonrechter over de verwachte 24 maanden, van invloed is geweest op de hoogte van de billijke vergoeding. Deze werd bepaald op € 55.000,- bruto.
De uitspraak is verder lezenswaardig omdat deze duidelijk maakt dat over een ontslag op staande voet niet te lichtzinnig moet worden gedacht. In deze zaak maakte de werkgever de werknemer tal van verwijten. De onderbouwing daarvan was echter zo ‘dun’ dat de enkele ontkenning van die verwijten door de werknemer, de kantonrechter geen aanleiding gaf om de werkgever tot nader bewijs toe te laten, ook al had de werkgever dit kennelijk wel aangeboden.
De tweede uitspraak betreft eveneens een ontslag met onmiddellijke ingang dat ten onrechte is gegeven (Kantonrechter Rechtbank Amsterdam 19 augustus 2020; ECLI:NL:RBAMS:2020:4266). Het betrof een werkgever (restauranthouder) die zijn kok per 1 april 2020 ontsloeg als gevolg van de gedwongen sluiting van het restaurant wegens Covid-19. Dat de werkgever geen toestemming bij het UWV had gevraagd voor ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of had geprobeerd het ontslag te realiseren met wederzijds goedvinden, leidde tot de verplichting een vergoeding te betalen in verband met het niet in acht nemen van de opzegtermijn. Wegens de zeer uitzonderlijke omstandigheden aan de zijde van de werkgever, waaronder de onvoorziene omstandigheden door de coronapandemie en de daarmee samenhangende penibele financiële omstandigheden, werd de gevorderde billijke vergoeding op nihil gesteld. Deze laatste zeer bijzondere omstandigheden werden ook door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland van belang geacht in de uitspraak van 28 september 2020; ECLI:NL:RBNHO:2020:9243. Juridisch week die zaak van de twee andere uitspraken af in de zin dat werkgever, een seizoens-bedrijf voor strandevenementen, de onterechte opzegging van de arbeidsovereenkomst door weliswaar introk maar dit door de werknemer niet werd geaccepteerd. Werknemer had voorts het aanbod van de werkgever afgewezen om het tijdelijke contract uit te dienen. Gelet op Covid-19 en de gevolgen die dit voor werkgever had achtte de kantonrechter het niet billijk om deze ook nog voor een billijke vergoeding op te laten draaien.
De werkgever die eigen risicodrager is voor de WW wordt direct of indirect gefinancierd door de overheid. Penibele financiële omstandigheden als rechtstreeks gevolg van Covid-19 zullen bij deze werkgevers (nog) niet aan de orde zijn. Rekening houdend met de financiële gevolgen van Covid-19, hoeft van een verzoek om de billijke vergoeding in een voorkomend geval te matigen dan ook geen succes verwacht te worden. Wat in dit verband mogelijk wel van invloed kan zijn, betreft het eigenrisicodragerschap zelf. Met name indien de kantonrechter de mogelijke duur van de WW betrekt bij de berekening van de billijke vergoeding, zoals in de eerstgenoemde uitspraak, zal een verwachte langere duur meebrengen dat de kosten voor die werkgever hoger worden. Natuurlijk streeft een werkgever naar het voorkomen van ernstige verwijtbaarheid aan zijn zijde. Mocht van ernstige verwijtbaarheid echter toch sprake zijn en dientengevolge van een billijke vergoeding, dan lijkt het niet meer dan redelijk om de gevolgen van het eigenrisicodragerschap te betrekken bij de berekening van die vergoeding.
Vraag uw Capra Advocaat tijdig om advies.
Cursus: Leergang arbeidsrecht
Tijdens deze cursus wordt in zes dagdelen een gedegen en actueel overzicht gegeven van het civiele arbeidsrecht. De cursus geeft op praktische wijze een selectie van de meest voorkomende vraagstukken.
Contact over dit onderwerp
Gerelateerd
Uitschrijving uit het doelgroepregister = einde arbeidsovereenkomst?
Artikel
lees meer15-20 klachten van AOIS over hoofdopleider, maar ontbinding tóch afgewezen
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – november 2024
Artikel
lees meerDaar zakt me de broek van af… een uitspraak over wangedrag in de zorg
Artikel
lees meerActieve openbaarmaking komt eraan! Hoe gaan we daarmee om?
Artikel
lees meerDe arbeidsrechtelijke worsteling met diversiteit
Artikel
lees meer