Centrale Raad van Beroep 15 april 2020: geen arbeidsovereenkomst tussen familieleden (in dit geval)
Het PGB
Het zogeheten Persoonsgebonden Budget (PGB) biedt vergroting van keuzemogelijkheden, keuzevrijheid en zeggenschap voor de gebruiker. In plaats van zorg in natura krijgt de budgethouder een budget waarmee hij zelf de gewenste zorg kan inkopen. Een PGB kan toegekend worden op grond van de Jeugdwet, de Wmo, de Wlz of vanuit de Zorgverzekeringswet. Beheer en uitbetaling verlopen via de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Met het PGB kunnen behalve zorginstellingen individuele hulpverleners ingeschakeld worden van allerlei pluimage. Van de professionele ZZP-er, via de ‘begeleider’ met enkel een KvK-inschrijving en de hulpverlener uit het eigen netwerk of familie, tot personen waarmee expliciet een arbeidsovereenkomst wordt afgesloten. De SVB voorziet in diverse standaardovereenkomsten, zorgovereenkomsten, te onderscheiden in een arbeidsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht.
Werken met een PGB: op basis van een arbeidsovereenkomst of iets anders?
Het is aan partijen, dus de budgethouder en de zorgverlener, om de juiste overeenkomst te kiezen, maar als de keuze gemaakt is, bijvoorbeeld voor een overeenkomst van opdracht, is daarmee niet gezegd dat niet toch sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het gegeven dat vaak familieleden worden gecontracteerd maakt het er niet eenvoudiger op.
De vraag naar de status van de overeenkomst komt met name aan de orde als een van de partijen de overeenkomst wenst te beëindigen. Moeten dan de spelregels voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst gevolgd worden en hoe zit het met het sociale vangnet van de zorgverlener?
Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2020 (in casu) geen arbeidsovereenkomst tussen familieleden.
In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:949) raakte een persoon in enkele maanden tijd zowel een uitzendbaan kwijt als zijn positie als PGB-zorgverlener. Vrij snel daarna (eind 2014) raakte hij bovendien arbeidsongeschikt. Na twee jaar ging de ZW-uitkering over in een IVA-uitkering op grond van de WIA.
Betrokkene verzette zich vervolgens tegen de vastgestelde hoogte van het dagloon: hij vond dat het inkomen als zorgverlener had moeten worden meegenomen. UWV vond echter dat de inkomsten uit de zorgovereenkomst niet aangemerkt konden worden als loon uit dienstbetrekking en dus buiten beschouwing gelaten dienden te blijven.
De uitspraak maakt duidelijk dat de overeenkomst betrekking had op negen uur werk per week waarvoor de zorgverlener uit het PGB een bedrag ontving van €1.400 per maand. Een specifiek punt in deze casus was daarbij dat de zorgovereenkomst gesloten was tussen betrokkene en zijn partner.
De rechtbank wees het standpunt van betrokkene dat sprake was van een arbeidsovereenkomst af, waarbij de rechtbank van belang achtte dat in de zorgovereenkomst gesproken werd van een vergoeding voor begeleiding, en niet over loon, dat geen premies werknemersverzekeringen waren afgedragen, dat geen sprake was geweest van een formele ziekmelding, en dat geen doorbetaling van loon bij ziekte had plaatsgevonden. Verder had betrokkene zijn inkomsten bij de belastingdienst steeds opgegeven als inkomsten uit overige werkzaamheden en niet als inkomen uit arbeid.
In hoger beroep stelde betrokken dat voldaan werd aan alle criteria om te kunnen spreken van een arbeidsovereenkomst, te weten loon, arbeid en gezag. Hij verwees daarbij naar een uitspraak van de Raad van 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:252. In die kwestie werd een zorgovereenkomst tussen familieleden wel aangemerkt als arbeidsovereenkomst.
Arbeidsrelatie tussen familie? Speciale aandacht voor de kwalificatievraag
In die uitspraak van 24 januari 2019 overwoog de Raad specifiek over de arbeidsrelatie tussen familieleden dat ook in die situatie het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding beoordeeld dient te worden met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, waarbij de familierelatie een element is dat daarbij betrokken dient te worden. De Raad verwees daarbij naar zijn uitspraken van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1759, en van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:259).
Tussen familieleden kan dus (inderdaad) sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Waar het op aan komt is de toets aan het kader zoals de Raad dat weergeeft onder punt 4.3.1. Van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is, hier verkort weergegeven, sprake in geval van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon, waarbij acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de bedoelingen van partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding ook naar zij wijze waarop aan de relatie in de praktijk uitvoering en dus inhoud is gegeven. Niet één enkel element is beslissend, maar de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden moeten in hun onderling verband worden bezien. De Raad verwees daarbij naar zijn uitspraak van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:156 en de verwijzingen daarin naar ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en ECLI:NL:HR:2012:BU8926.
Plakker die partijen zelf erop plakken niet doorslaggevend
Daarbij is niet doorslaggevend, zo stelde de Raad verder, hoe partijen zelf hun arbeidsovereenkomst hebben genoemd. Het is aan de rechter om aan de hand van de hiervoor verkort weergegeven maatstaf de verhouding tussen partijen te kwalificeren.
In dit specifieke geval volgde de Raad UWV en de rechtbank in hun oordeel dat tussen betrokkene en zijn partner geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De Raad vond in hetgeen betrokkene had aangedragen onvoldoende aanknopingspunten om een gezagsverhouding aan te nemen.
De vergelijking met de door betrokkene aangehaalde uitspraak ging niet op. Zo was in die uitspraak de zorgverlener weliswaar ook een familielid, maar was zij ook een professional die voor en na de periode waarin zij een familielid verzorgde hetzelfde soort werk uitvoerde voor andere opdrachtgevers. Eigenlijk maakt die uitspraak, in lijn met eerdere uitspraken, slechts duidelijk dat een familieband geen absolute sta-in-de-weg is voor een arbeidsovereenkomst. Het ziet er bovendien naar uit dat UWV zich ook helemaal niet op dat standpunt had gesteld, maar juist langs de toets aan ‘alle omstandigheden van het geval’ tot zijn kwalificatie was gekomen.
Wat maakt deze uitspraak nu duidelijk?
Op zich is deze uitspraak er denk ik een van velen waarin de Raad of andere rechters de vraag of een arbeidsrelatie kwalificeert als arbeidsovereenkomst toetsen aan de elementen uit artikel 7:610 BW, dus loon, arbeid gedurende zekere tijd en gezagsverhouding. De uitspraak geeft daarbij een aardig inzicht in de betekenis van familiebanden. Die vormen een factor waar specifiek bij moet worden stilgestaan, maar niet meer dan dat.
Contact over dit onderwerp

Martijn Steuten
Gerelateerd
Werkgever schendt zorgplicht – aansprakelijk voor schade als gevolg van Covidbesmetting
Artikel
lees meerNieuwe STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten: zou iedere werkgever over een Arbeidsconflictenprotocol moeten beschikken?
Artikel
lees meerJurisprudentie Zorg – selectie jaaroverzicht 2022
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – december 2022
Artikel
lees meerVereenvoudigde behandeling WIA: eenvoudiger én sneller
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – november 2022
Artikel
lees meer