Het gelijkheidsbeginsel is het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Er wordt vaak een beroep op gedaan en zo een beroep wordt door de rechter maar zelden gehonoreerd, omdat gevallen ook maar zelden helemaal gelijk zijn. In een recente zaak bij de kantonrechter Utrecht speelde een onderwijsgeschil over ongelijke behandeling. De uitspraak is om verschillende redenen interessant, en niet alleen vanwege het beginsel (on)gelijke arbeid, (on)gelijke beloning. Sjoerd Richters bespreekt de uitspraak.
Feiten
Een onderwijsstichting houdt scholen voor speciaal onderwijs en verleent ambulante dienstverlening op reguliere scholen. Verscheidene werkneemsters zijn in dienst of in dienst geweest van de werkgever in de functie van ambulant dienstverlener. Op de arbeidsovereenkomsten is de Cao PO van toepassing. De functie van ambulant dienstverlener is ingedeeld in de categorie onderwijsondersteunend personeel (OOP). Met het oog op de Wet passend onderwijs, die in 2014 in werking is getreden, heeft de werkgever in 2013 een organisatiewijziging ingezet. Daarbij is besloten om de functie van ambulant dienstverlener te laten vervallen. Werknemers die al een lesbevoegdheid hadden, werden ingedeeld in de functie leraar. Degenen die dat niet hadden, kregen de keuze voorgelegd om de functie van leraar of een andere functie, zoals logopedist, te aanvaarden. Indien zij kozen voor de functie leraar, moesten zij eerst nog de lesbevoegdheid halen. De kosten nam de werkgever voor zijn rekening. Een aantal werkneemsters heeft aangegeven dat zij geen lesbevoegdheid willen behalen. Ze hebben ook niet voor een andere functie gekozen. De functie is uiteindelijk louter voor deze werkneemsters gehandhaafd en verder uitgefaseerd. De cao-wijziging in 2018 leidde tot een grote salarisverhoging voor leraren, maar niet voor OOP. De werkneemsters vinden dat zij hetzelfde loon moeten ontvangen als hun collega’s met een lesbevoegdheid, omdat zij vinden dat zij nagenoeg gelijk werk uitvoeren.
Oordeel
De kantonrechter wijst de vorderingen van de werkneemsters af. De rechtsoverwegingen van de kantonrechter zijn:
- Nergens blijkt uit dat de functie van werkneemsters na 2014 zodanig is gewijzigd dat deze in de categorie leraar moet worden ingedeeld. De functie is zelfs komen te vervallen en werkneemsters moesten aanvankelijk kiezen voor een andere functie. Het enkele feit dat werkneemsters het niet eens zijn met de voorgelegde keuze, helpt hen niet. Het is niet aan hen om het beleid te bepalen. De werkgever heeft als werkgever de vrijheid om beleid te bepalen en te wijzigen, en dat is gebeurd, in samenspraak en met instemming van de GMR.
- Van belang is ook dat het verschil tussen werkneemsters en de werknemers met lesbevoegdheid pas is ontstaan doordat de cao in 2018 is gewijzigd. Dat is een gevolg van keuzes van de cao-partijen en dat lag buiten de macht van werkgever. Daar komt bij de indeling in de functie van leraar uitsluitend mogelijk is met lesbevoegdheid. Op grond van de cao is gelijke beloning niet mogelijk.
- Er is geen sprake van gelijke arbeid omdat werkneemsters geen lesbevoegdheid hebben en daardoor niet in dezelfde salarisschaal al leraren kunnen worden ingedeeld.
- Werkneemsters hebben weliswaar uitgelegd dat de werkzaamheden die zij feitelijk uitvoeren nagenoeg hetzelfde zijn als de werkzaamheden van hun collega’s met lesbevoegdheid, maar dat is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van gelijke arbeid. Voor zover wel zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van gelijke arbeid, is het verschil in beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Het gaat om een terughoudende toets en dat geldt eens te meer indien de ongelijke beloning voortvloeit uit de cao, omdat dan het beginsel van vrijheid van onderhandelen over arbeidsvoorwaarden in het geding is. Daar heeft de werkgever geen invloed op gehad. Bovendien heeft de werkgever de werkneemsters de mogelijkheid geboden om op kosten van de werkgever de lesbevoegdheid te behalen.
Relevantie voor de praktijk
Weliswaar komen de rechtsoverwegingen van de kantonrechter niet uit de lucht vallen, en zijn de overwegingen in lijn met vaste rechtspraak, maar de uitspraak is toch om verschillende redenen interessant en relevant voor (overheids)werkgevers.
- Een (onderwijs)werkgever heeft in beginsel de vrijheid om beleid te bepalen en te wijzigen. Het helpt hem daarbij als dat gebeurt in samenspraak en met instemming van de GMR. Het helpt hem ook als hij beleidskeuzes met een objectief onderbouwing kan verdedigen;
- Keuzes aan de cao-tafel liggen buiten de macht van een individuele (onderwijs)werkgever en wanneer de werkgever voldoet aan zijn cao-verplichtingen, dan kan hem dat niet tegengeworpen worden;
- Voor de vraag of sprake is van gelijke arbeid dat op gelijke wijze moet worden beloond is niet alleen de verrichte arbeid zelf van belang, maar ook andere factoren, zoals opleiding, ervaring en geschiktheid voor een andere functie, en (zoals in deze zaak blijkt) (les)bevoegdheid.
Contact over dit onderwerp
Sjoerd Richters
Gerelateerd
Onderhandelingen Cao Gemeenten/SGO 2025-2026: witte rook nog ver weg
Artikel
lees meerStructurele oplossing voor de wachttijden bij de WIA-beoordeling? Nog even wachten a.u.b.
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Overheid – december 2024
Artikel
lees meerGrensoverschrijdend gedrag en de billijke vergoeding
Artikel
lees meerUitschrijving uit het doelgroepregister = einde arbeidsovereenkomst?
Artikel
lees meerOnderhandelingen voor de nieuwe Cao Gemeenten/SGO gaan weer van start!
Artikel
lees meer