Rechtszekerheid

beginsel dat met zich brengt dat besluitvorming door en handelen van een bestuursorgaan zo duidelijk moet zijn dat de belanghebbende niet in onzekerheid wordt gelaten over de gevolgen daarvan. Een besluit moet daarom helder en ondubbelzinnig zijn geformuleerd. Het rechtszekerheidsbeginsel houdt tevens in dat besluitvorming met terugwerkende kracht ten nadele van de belanghebbende niet zonder meer is toegestaan, maar daarbij bijvoorbeeld een overgangsperiode of afbouwregeling moet worden toegepast. Zie onder meer CRvB 4 februari 1994, TAR 1994 nr. 65. Ook de overheid kan een beroep op dit beginsel doen, bijvoorbeeld daar waar nadere afspraken zijn gemaakt met een medewerker, die zich daar vervolgens aan onttrekt. Dat is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel waaraan ook de ambtenaar blij-kens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld CRvB 4 november 2004, TAR 2005, nr. 8) is gebonden.