de vergoeding van schade die een ambtenaar lijdt in het kader van zijn rechtspositie. Dit is van belang bij dienstongevallen en beroepsziekten. Aanspraken vloeien in eerste instantie voort uit de rechtspositieregelingen. Van enig verwijt jegens de werkgever hoeft daarbij geen sprake te zijn. Van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst is bijvoorbeeld sprake bij een dienstongeval. Bepalend is of de ambtenaar verplicht was de activiteit die tot het ongeval leidde uit te voeren. Vrijwillige deelname aan een bedrijfsuitje kan dus niet tot een dienstongeval leiden. Naast ongevallen kan het hierbij ook om lichamelijke kwalen gaan, waarvan moet worden aangenomen dat die in overwegende mate het gevolg zijn van het werk of de omstandigheden waaronder dat werk moest worden verricht. Het causale verband tussen het werk en de ziekte moet door de medewerker worden aangetoond, waarbij in geval van psychische kwalen voorts sprake moet zijn van werkomstandigheden die objectief een abnormaal of excessief karakter dragen. Op basis van de rechtspositie komt niet alle schade voor vergoeding in aanmerking. Voor het meerdere is vereist dat er sprake is van schending van de zorgplicht door de werkgever, terwijl geen sprake mag zijn van opzet of bewuste roekeloosheid van de medewerker. Dit volgt uit CRvB 22 juni 2000, TAR 2000 nr. 112. De CRvB heeft daarbij aansluiting gezocht bij het civiele recht. Bepaalde beroepsgroepen hebben daarbij voorts te maken met een zeker risico op een ernstig ongeval, zonder dat daardoor kan worden gezegd dat er sprake is van schending van de zorgplicht. Te denken valt aan politie en militairen. De diverse rechtspositionele regelingen kennen voor die gevallen de nodige aanvullende regelingen.