een uitstervende term waarmee normaliter wordt bedoeld de leeftijd waarop een ambtenaar gebruik kan maken van een pensioenregeling met daaraan verbonden een uitkering ter hoogte van 70% van het laatstverdiende salaris. Het ABP hanteert op dit moment voor de personen die vóór 2 april 1947 zijn geboren, een spilleeftijd van 61 jaar en 2 maanden. Personen die later zijn geboren, doch niet later dan 1 januari 1950, hebben een spilleeftijd van 62 jaar en 3 maanden. Voor de nog jongeren wordt de term door het ABP niet meer gehanteerd.