De eerste ‘coronacrisis’-uitspraken zijn een feit

De eerste ‘coronacrisis’-uitspraken zijn een feit

De eerste ‘coronacrisis’-uitspraken zijn een feit 150 150 Capra Advocaten

Op onze site hebben wij (per sector) al veel aandacht besteed aan de consequenties die de coronacrisis voor het arbeidsrecht kan hebben. Ik verwijs u daar op deze plek graag ook nog een keer naar: het coronavirus en arbeidsrechtelijke vragen. Het was wachten op de eerste uitspraken en op 28 en 29 mei 2020 was het dan zover. De Amsterdamse rechtbank en de rechtbank van Oost-Brabant wezen in kort geding de eerste vonnissen over de gevolgen van de coronacrisis in relatie tot het recht op (volledige) loondoorbetaling. De Amsterdamse rechtbank had de vraag te beantwoorden of de werkgever met een beroep op de coronacrisis terecht het salaris van een werknemer voor (slechts) 50% had uitbetaald. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De rechtbank Oost-Brabant zag zich voor de vraag geplaatst of met een medewerker een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen en vervolgens of er aanspraak bestond op loon nu er (nog) niet gewerkt was. Deze vragen zijn bevestigend beantwoord. Ook de rechtbank Rotterdam heeft op 29 mei 2020 in zijn uitspraak over een ontbindingsverzoek aandacht besteed aan een corona-gerelateerde maatregel, namelijk het opnemen van verlof.

De feiten uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam

De werknemer uit deze kwestie, een Iraanse uitwisselingsstudent, was van 1 november 2019 tot 1 mei 2020 bij de werkgever in dienst. De werkgever exploiteert een restaurant met Turkse etenswaren, voornamelijk broodjes. De student was daar medewerker bediening en werkte voor de coronacrisis gemiddeld 40 uur per week. Half maart moest dit restaurant als gevolg van de overheidsmaatregelen rondom het coronavirus haar deuren sluiten. Vanaf eind april, zo blijkt uit de uitspraak, zijn de deuren van de broodjeszaak weer beperkt ‘open’ gegaan voor afhaalmaaltijden.

Uit de uitspraak valt verder op te maken dat de broodjeszaak met het oog op de (normaal gesproken) drukkere periode vanaf maart, in januari 2020 meerdere nieuwe medewerkers heeft aangenomen. De werkgever heeft in maart 2020 een beroep gedaan op de NOW-regeling en heeft (uiteindelijk) 60% van de loonsom over januari 2020 uitbetaald gekregen. De werkgever heeft daarmee alle medewerkers, dus ook die medewerkers die met ingang van 1 maart 2020 in dienst waren getreden, 50% salaris uitbetaald.

De werknemer, die voor zijn levensonderhoud volledig afhankelijk was van zijn inkomen bij de broodjeszaak, stelde bij de kantonrechter in kort geding een vordering in tot betaling van achterstallig salaris. De eigenaar van de broodjeszaak erkende de vordering van de werknemer, maar voerde aan dat de broodjeszaak in acute betalingsproblemen was geraakt als gevolg van de coronacrisis. De werkgever was van oordeel dat het tegen die achtergrond wel zo eerlijk was om iedereen voor 50% uit te betalen. Als hij de betreffende werknemer meer had betaald, hadden andere medewerkers minder gekregen, zo stelde de werkgever.

De uitspraak van 28 mei 2020

De kantonrechter heeft in zijn uitspraak allereerst overwogen dat door de buitengewone omstandigheden waarin de broodjeszaak ‘nu’ verkeert, een onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie aanwezig is. De werkgever heeft daarmee volgens de kantonrechter een zwaarwichtig belang dat in beginsel mee brengt dat van de medewerkers van de broodjeszaak gevraagd kan worden om – in overleg – bepaalde arbeidsrechtelijke aanspraken op te schorten of zelfs helemaal prijs te geven.

Werd hiermee de handelwijze van deze werkgever gebillijkt? Nee. Het eenzijdig en zonder nader overleg genomen besluit van de werkgever tot betaling van de 50% van het salaris kon niet de goedkeuring hebben van de kantonrechter. Het ‘brengt voor [eiser] een te grote inkomensachteruitgang mee, waardoor hij in financiële problemen komt. [eiser] is – zo is door Dam [dit is de werkgever] niet betwist – van zijn loon afhankelijk om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De wederzijdse belangen wegende kan van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet verlangd worden dat hij over meerdere maanden met 50% opschorting van zijn salaris instemt, ook omdat niet vast staat wanneer Dam dan wel over voldoende middelen zou beschikken om de achterstand(en) in te lopen.

Dit heeft gemaakt dat de kantonrechter de werkgever heeft veroordeeld om het achterstallig salaris aan de armlastige student te voldoen, waarbij de kantonrechter heeft overwogen dat hij zich kan voorstellen dat partijen een in tijd zeer beperkte (het visum van de student liep op 31 mei 2020 af waarna hij zou moeten terugkeren naar Iran) betalingsregeling afspreken.

Heeft de kantonrechter nu helemaal geen rekening gehouden met de als gevolg van de coronacrisis ontstane onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie waarin de werkgever verkeert? Jawel, hij heeft de eveneens door de student gevorderde wettelijke verhoging gematigd tot nihil en de gevorderde wettelijke rente afgewezen.

De integrale uitspraak leest u: hier

Tussenconclusie

De winst van deze uitspraak voor werkgevers is dat deze kantonrechter van opvatting is dat de onvoorziene, bedrijfseconomische situatie waarin deze werkgever als gevolg van de door de overheid uitgevaardigde coronamaatregelen is komen te verkeren, als een zwaarwichtig belang kwalificeert dat het in beginsel mogelijk maakt dat van medewerkers gevraagd kan worden om – in overleg – bepaalde arbeidsrechtelijke aanspraken op te schorten of zelfs helemaal prijs te geven.

Bij toetsing van het eenzijdig wijzigen van arbeidsvoorwaarden dient de rechter heel goed de belangen van zowel de werkgever als de werknemer te wegen. De werkgever had een zwaarwichtig belang bij een salarismaatregel, maar het belang van deze werknemer, die voor zijn levensonderhoud geheel afhankelijk was van zijn salaris bij de broodjeszaak, woog zwaarder. Daarbij heeft de kantonrechter ook nog eens betrokken dat onduidelijk is hoelang deze situatie nog verder zou voortduren en dit laten uitvallen in het voordeel van de werknemer. Overigens is op 20 mei 2020 (één week voor de uitspraak) de NOW 2.0 regeling bekend geworden. Onderdeel daarvan is dat niet langer de loonsom in de maand januari 2020, maar de loonsom in de maand maart 2020 bepalend is voor de NOW-loonkostensubsidie. Alleen al daardoor zijn de financiële omstandigheden van de werkgever aanmerkelijk verbeterd.

In de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 mei 2020 had de kantonrechter, voordat deze toekwam aan de vraag of er recht bestaat op (volledig) loon, de vraag te beantwoorden of er tussen partijen wel sprake was van een arbeidsovereenkomst.

De feiten uit de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant

De medewerker uit deze uitspraak had in 2019 acht achtereenvolgende maanden (maart tot en met oktober) werkzaamheden verricht voor de werkgever in de functie van valkenier. Deze werkzaamheden werden door de valkenier uitgevoerd bij het Kurpfalz-Park in Duitsland en konden het beste als seizoenswerk worden aangemerkt. De valkenier en het Kurpfalz-Park hadden na afloop van het seizoen 2019 uitgesproken dat zij in het nieuwe jaar de samenwerking wilden voortzetten. Op 30 januari 2020 heeft de werkgever via de mail een ondertekend document, getiteld: “Arbeidsovereenkomst 2020” aan de valkenier gestuurd, waarin onder meer stond dat hij per 4 maart 2019 in dienst treedt en aan hem maandelijks € 1.750,- zal worden voldaan. In deze arbeidsovereenkomst was ook opgenomen: “Dhr. [eiser] is werkzaam van 1 januari 2020 t/m 31 december 2020.”.  De valkenier heeft de arbeidsovereenkomst niet ondertekend retour gestuurd.

In januari 2020 heeft de werkgever € 1.750,- aan de valkenier betaald en in februari 2020 nog eens. Vervolgens heeft de werkgever op 1 mei 2020 € 3.500,- aan de valkenier betaald, ook zonder dat hij tot dan toe werkzaamheden had verricht. Het Kurpfalz-Park was in het voorjaar van 2020 namelijk enige tijd gesloten geweest in verband met de coronacrisis.

De valkenier vorderde in kort geding betaling van achterstallig loon over de maand mei 2020 en maakte tevens aanspraak op de wettelijke verhoging van 50% over de maanden april en maart 2020 omdat de werkgever dit te laat had voldaan. De werkgever betwistte in de procedure dat er met de valkenier een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen en stelde dat hij het aanbod tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst telefonisch had ingetrokken, zodat de betalingen aan de valkenier onverschuldigd waren gedaan.

De uitspraak van 29 mei 2020

De rechtbank Oost-Brabant oordeelde aan de hand van alle feiten en omstandigheden dat er van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst wel degelijk sprake was. Het aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst en de aanvaarding daarvan kunnen immers vormvrij geschieden en velerlei verschillende uitingsvormen hebben. Het feit dat er een arbeidsovereenkomst was voorgelegd, dat niet was komen vast te staan dat deze was ingetrokken en dat er salarisbetalingen waren gedaan hadden voor de kantonrechter natuurlijk als belangrijke aanwijzingen voor het bestaan van die arbeidsovereenkomst te gelden.

Ten aanzien van de gevorderde loonbetaling overwoog de kantonrechter dat sinds de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans het adagium ‘geen arbeid, geen loon’ niet meer geldt en is vervangen door ‘geen arbeid, wel loon, tenzij’. Uit de rechtspraak blijkt, zo ging de kantonrechter verder, dat veel omstandigheden in feite tot de risicosfeer van de werkgever worden gerekend. ‘Naar het oordeel van de kantonrechter komt ook in dit geval het niet (kunnen) verrichten van de werkzaamheden door [de valkenier] voor rekening van [de werkgever]. (….) Dat [de valkenier] ook in de maanden daarna geen arbeid heeft verricht, kan gelet op alle omstandigheden (waaronder de door het Kurpalfz-Park genomen maatregelen in verband met de coronacrisis) niet aan hem worden tegengeworpen, zodat [de werkgever] (…) het loon aan [de valkenier] dient te betalen.’

De kantonrechter wees de vordering tot het betaling van loon over de maand mei 2020 dan ook toe. Ook de wettelijke verhoging over het loon van de maanden maart en april 2020 werd toegewezen. De kantonrechter zag wel aanleiding de verhoging te matigen tot 10% gelet op de omstandigheden van het geval, te weten dat de valkenier aanspraak heeft op een groot bedrag aan loon, terwijl daar geen door hem verrichte werkzaamheden tegenover hebben gestaan.

U vindt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant: hier.

Conclusie

De conclusie is dat de rechtbank Oost-Brabant minder dan in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam het geval was, aanleiding zag de coronamaatregelen te betrekken in zijn overwegingen. Dat is ook wel logisch, omdat het gegeven dat de valkenier geen werkzaamheden had verricht niet (alleen) kon worden toegeschreven aan de coronamaatregelen. De valkenier verrichtte immers seizoensgebonden werkzaamheden. Dat was bij de werkstudent natuurlijk niet het geval. Opvallend is wel dat de rechtbank Amsterdam in de kwestie van de werkstudent geen enkele overweging heeft gewijd aan het adagium ‘geen arbeid, wel loon, tenzij’, maar de vraag naar de aanspraak op (volledig) loon heeft afgedaan via de weg van de wijziging van de arbeidsvoorwaarden.

Een weg die ook de kantonrechter Rotterdam heeft bewandeld in zijn uitspraak van 29 mei 2020 over de vraag of een werkgever van zijn medewerkers mocht verlangen om met het oog op de coronacrisis tot 1 juni 2020 20% van hun tijd als vakantie op te nemen. De arbeidsovereenkomst van de medewerker in kwestie bevatte een zogenaamd ‘eenzijdig wijzigingsbeding’. Op grond van een dergelijk beding is het voor de werkgever mogelijk arbeidsvoorwaarden van een werknemer met een beroep op een zwaarwichtig belang eenzijdig te wijzigen. In tegenstelling tot de rechtbank Amsterdam was de rechtbank Rotterdam van opvatting dat ‘een enkele verwijzing naar de Corona-crisis (…) daarvoor onvoldoende’ is.

Drie uitspraken waarin de gevolgen van de coronacrisis een rol spelen met tot dusverre drie verschillende redeneringen en uitkomsten, die in mijn ogen maar gedeeltelijk toe te schrijven zijn aan de voorliggende feiten. Het zullen ongetwijfeld niet de laatste drie uitspraken. Wij houden u uiteraard op de hoogte.

De volledige uitspraak van de rechtbank Rotterdam treft u: hier.

Vragen en antwoorden over corona
Het coronavirus heeft grote gevolgen voor organisaties. De zorgen en uitdagingen voor werkgevers nemen toe en daarmee ook de vragen die aan ons kantoor worden gesteld. We zetten de vragen en antwoorden voor u op een rij op onze speciale corona-pagina’s.

De auteur is niet meer werkzaam bij Capra Advocaten. Voor vragen kunt u contact opnemen met één van onze advocaten.

Contact over dit onderwerp

Teaser Medezeggenschap

Onze mensen

Heeft u vragen en/of opmerkingen neem dan contact op met een van onze specialisten!

Gerelateerd

Arbeidsongeschikte werknemer onbereikbaar. Wat nu? 150 150 Capra Advocaten

Arbeidsongeschikte werknemer onbereikbaar. Wat nu?

Artikel

lees meer
Jurisprudentie selectie Overheid – oktober 2024 150 150 Capra Advocaten

Jurisprudentie selectie Overheid – oktober 2024

Artikel

lees meer
De arbeidsrechtelijke worsteling met diversiteit 150 150 Capra Advocaten

De arbeidsrechtelijke worsteling met diversiteit

Artikel

lees meer
Is bevoegd ook bekwaam? Over dilemma’s in de zorg. 150 150 Capra Advocaten

Is bevoegd ook bekwaam? Over dilemma’s in de zorg.

Artikel

lees meer

Blijf op de hoogte

Blijf op de hoogte over ontwikkelingen, interessante jurisprudentie en wetswijzigingen op het gebied van arbeidsverhoudingen binnen de sectoren overheid, onderwijs en zorg. Selecteer welke nieuwsbrieven u wilt ontvangen en wij houden u op de hoogte.

Vestiging Den Haag
Laan Copes van Cattenburch 56
2585 GC Den Haag
Telefoon 070-364 81 02
Fax 070-361 78 47
denhaag@capra.nl

Vestiging ‘s-Hertogenbosch
Bastion Vught 1
5211 CZ ‘s-Hertogenbosch
Telefoon 073-613 13 45
Fax 073-614 82 16
s-hertogenbosch@capra.nl

Vestiging Zwolle
Terborchstraat 12
8011 GG Zwolle
Telefoon 038-423 54 14
Fax 038-423 47 84
zwolle@capra.nl

Vestiging Maastricht
Spoorweglaan 7
6221 BS Maastricht
Telefoon 043-7 600 600
Fax 043-7 600 609
maastricht@capra.nl