In dit overzicht van jurisprudentie voor de zorgsector over de maand december 2021 bespreken we weer diverse rechterlijke uitspraken.
1. Medewerker onbevoegd om Oxycodon uit opiatenkast te halen
Rechtbank Den Haag 31 augustus 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:13184)
Betreft een helpende zorg, die als leerling-verpleegkundige bevoegd was om medicatie uit de opiatenkast te halen en aan bewoners van de woonzorglocatie toe te dienen. Maar die laatste functie heeft hij niet meer. Toch heeft hij herhaaldelijk Oxycodon, een krachtige opioïde pijnstiller, uit de opiatenkast gehaald en daartoe parafen van collega’s op de uitgifteformulieren vervalst. De werknemer heeft dit toegegeven, en daarbij gezegd dat hij de Oxycodon niet zelf heeft meegenomen of ingenomen. Hij heeft de medicatie gegeven aan een bewoonster die hij zag lijden. Maar de zorginstelling accepteert dit niet, en ontslaat de medewerker op staande voet. De rechter laat dit ontslag in stand. De instelling moet er immers op kunnen vertrouwen dat zorgmedewerkers op de juist wijze omgaan met de verstrekking en registratie van risicovolle medicatie.
2. Hebben zorgmedewerkers boodschappen gestolen?
Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2020:5066)
Een helpende en een verzorgende van een zorginstelling worden ervan verdacht boodschappen te hebben gestolen. Een collega heeft gemeld dat daarvan sprake is. Uit onderzoek daarna, blijkt dat de hoeveelheden boodschappen die zijn gedaan niet in verhouding staan tot het aantal bewoners. Er zijn ook producten besteld die de bewoners helemaal niet (mogen) eten. Bovendien is het boodschappenbudget overschreden. Maar de werknemers ontkennen dat er boodschappen gestolen zijn. Niettemin vraagt de instelling de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege verwijtbaar handelen. Daarbij baseert de instelling zich ook op een anonieme verklaring. Maar volgens de rechter staat niet vast dat er boodschappen zijn gestolen. De getuigen geven namelijk niet aan wat zij precies hebben gezien en wanneer. De werkgever krijgt daarom van de rechter de gelegenheid om het gestelde met andere middelen te bewijzen.
3. Bedreigingen jeugdmedewerker niet aangetoond
Rechtbank Rotterdam 9 november 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:11734)
Een jeugdzorgwerker heeft volgens zijn werkgever een cliënt onder druk gezet om een Tinderaccount aan te maken. Daarnaast heeft hij deze alcohol aangeboden en bedreigingen jegens cliënten geuit. De medewerker wordt op staande voet ontslagen. Hij vecht zijn ontslag aan. De rechter toetst vervolgens aan wat in de ontslagbrief staat vermeld, en oordeelt dat de werkgever de redenen voor het ontslag daarin helemaal niet heeft onderbouwd. De werkgever verwijt de medewerker overigens ook dat hij privézaken heeft gedaan onder werktijd. Maar de werkgever heeft de medewerker helemaal niet gewaarschuwd, zodat er ook daarom volgens de rechter geen sprake is van een dringende reden voor ontslag. Het ontslag wordt vernietigd. De werkgever moet het salaris uitbetalen tot de datum waarop het dienstverband, dat van tijdelijke duur was, zou zijn geëindigd.
4. Waarnemend oogarts heeft geen arbeidsovereenkomst
Rechtbank Midden-Nederland 17 november 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:5854)
Een oogarts heeft meerdere jaren, naast zijn werkzaamheden als zelfstandig gevestigd oogarts, in verschillende ziekenhuizen waargenomen voor de aldaar werkzame oogartsen. De oogarts stelt dat hij in die perioden pensioenaanspraken heeft opgebouwd bij het pensioenfonds Zorg en Welzijn. Daarvoor is vereist dat de oogarts werkte op basis van een arbeidsovereenkomst. Daarom vraagt hij de rechter voor recht te verklaren dat daarvan sprake was. Maar de rechter wijst dit verzoek af. Het ligt op de weg van de oogarts om feiten of omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst met het ziekenhuis, en daarin is de arts volgens de rechter niet geslaagd. Op de dagvergoedingen zijn immers geen fiscale inhoudingen gedaan, en dit is volgens de rechter een belangrijke aanwijzing dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dat de arts zich als waarnemer diende te voegen naar de manier waarop het werk van de oogartsen in het ziekenhuis was georganiseerd, levert geen aanwijzing op voor een arbeidsovereenkomst. Uiteraard moest de arts werken volgens het rooster van de waargenomen arts, aldus de rechter. Ten slotte wijzen de gekozen bewoordingen in de gesloten overeenkomst ook niet op een gezagsverhouding.
5. Geen hogere inschaling voor endoscopieverpleegkundige
Rechtbank Rotterdam 19 november 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:11736)
Een endoscopieverpleegkundige vindt dat zij hoger ingeschaald moet worden. Daarom vordert zij van het ziekenhuis waar zij werkt achterstallig salaris. Daarbij gaat het erom of er sprake is van een ‘bevordering’. Maar deze term is in de Cao Ziekenhuizen niet gedefinieerd. Dat bevordering moet worden uitgelegd als de situatie dat een werknemer na diplomering voor een tweede of vervolgopleiding een functie als gediplomeerde gaat uitoefenen, kan volgens de rechter niet worden afgeleid uit de tekst en structuur van de cao. Nu verder vaststaat dat de verpleegkundige voorafgaande aan haar diplomering als endoscopieverpleegkundige al sinds enige tijd werkzaam was als leerling endoscopieverpleegkundige, onderschrijft de rechter de visie van het ziekenhuis dat sprake is geweest van een groei in functie en geen bevordering naar de functie van endoscopieverpleegkundige. De rechter wijst de vorderingen van de verpleegkundige daarom af.
6. Afwijzing ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst medisch specialist onaangetast
Hoge Raad 17 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1891)
Een Universitair Medisch Centrum (UMC) vraagt de arbeidsovereenkomst met een medisch specialist te ontbinden wegens: verwijtbaar handelen, ongeschiktheid en een verstoorde arbeidsverhouding. Reden: de registraties zijn niet in orde. Verder waren er verbeterpunten ten aanzien van de patiëntenzorg. Maar de kantonrechter wijst het verzoek af. Ook het gerechtshof laat het dienstverband van de specialist in stand. Er zat namelijk een betrekkelijk korte periode tussen de eerste uiting van serieuze zorgen over het functioneren en de datum van op non-actiefstelling, aldus het hof. Het UMC had zich bovendien niet zonder meer mogen verlaten op het advies van de zogenaamde ‘Commissie Onderzoek’, maar had een eigen inschatting dienen te maken. Het UMC stelt tegen de uitspraak van het hof cassatie in, maar dit wordt door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad oordeelt in cassatie alleen over vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, en daarvan is volgens de Hoge Raad geen sprake. Een inhoudelijke beoordeling wordt daarom niet gemaakt. De uitspraak van het gerechtshof blijft in stand.
Blijf op de hoogte
Wilt u op de hoogte blijven van de laatste jurisprudentie voor de zorgsector? Meldt u zich dan aan voor onze maandelijkse nieuwsbrief met rechterlijke uitspraken.
Contact over dit onderwerp
Gerelateerd
Jurisprudentie selectie Zorg – oktober 2021
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – september 2021
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – augustus 2021
Artikel
lees meer