Afbouwregeling

een regeling waarbij aan een ambtenaar of groep van ambtenaren toegekend recht wordt afgebouwd. Een voorbeeld is de afbouw inconveniëntenregelingen bij de politie. Als een politieman recht heeft op een onregelmatigheidstoeslag, maar hij verricht geen onregelmatige diensten meer, dan wordt ter zake een afbouwregeling toegepast, waarbij de onregelmatigheidstoeslag over een periode van 3 jaar van 75% naar 50%, naar 25%, naar 0% wordt teruggebracht. De noodzaak om een afbouwregeling vast te stellen wordt ingegeven tegen de achtergrond van het in het algemeen bestuursrecht, en daarmee in het Ambtenarenrecht geldende vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, inhoudende dat gewekte verwachtingen moeten worden gehonoreerd. Dit gaat blijkens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep echter niet zover dat ooit toegekende toelagen, vergoedingen, leaseauto’s of anderzijds arbeidsrechtelijke rechten en aanspraken niet kunnen worden beëindigd. De in acht te nemen zorgvuldigheid maakt dan echter wel dat een redelijke periode moet worden geboden om te komen tot een volledige afschaffing van het ooit toegekende recht. Hiervoor wordt dan een afbouwregeling getroffen. Zie voor een voorbeeld CRvB 21 november 2002, TAR 2003/44, waarbij een gedurende 23 jaar genoten vergoeding in een periode van 4 jaar tijd sprongsgewijs werd afgebouwd. Een dergelijke afbouw werd door de Centrale Raad van Beroep niet onredelijk geacht.