Flexwet

Wet Flexibiliteit en Zekerheid (Stb. 1998, 300). Wet in formele zin, ingevoerd om enerzijds werkgevers mogelijkheden te bieden om flexibele arbeidskrachten aan te trekken en anderzijds ook om meer zekerheden en een betere rechtspositie te creëren voor de flexwerkers. In de meeste rechtspositie-regelingen voor ambtenaren is aansluiting gezocht bij de Flexwet. De belangrijkste bepaling uit de Flexwet, die in vrijwel alle ambtelijke rechtspositionele regelingen is overgenomen, schrijft voor dat een tijdelijke aanstelling als een vaste aanstelling geldt vanaf de dag dat een periode van 36 maanden wordt overschreden. Tussenpozen van niet meer dan 3 maanden tussen twee opvolgende aanstellingen, tellen mee bij deze termijn van 36 maanden. Ook geldt een tijdelij-ke aanstelling als vaste aanstelling vanaf de dag dat voor de vierde maal een tijdelijke aanstelling wordt gegeven. Voor de CAR/UWO geldt dat bij de 36-maandentermijn het niet van belang is of sprake was van één of meer tijdelijke aanstellingen. Dit in tegenstelling tot wat geldt binnen het ARAR en de CAP, namelijk dat bij het verstrijken van de 36-maandentermijn van maar één tijdelijke aanstelling niet automatisch een vaste aanstelling volgt. Op de hiervoor genoemde 36-maandentermijn bestaan twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft de tijdelijke aanstelling bij wijze van proef. Daarvoor geldt een maximale termijn van 24 maanden, inclusief eventuele verlengingen. Ook hierbij geldt de regel dat de vierde aanstelling een vaste aanstelling is. De tweede uitzondering betreft de aanstelling die is aangegaan voor een project met een eenmalig en uniek karakter. Overigens geldt ook hier de regel dat de vierde tijdelijke aanstelling wordt omgezet in een vast dienstverband.