Plichtsverzuim

een van de kenmerkende verschillen tussen het ambtenarenrecht en het civiele arbeidsrecht is het ruimere instrumentarium dat een overheidswerkgever ter beschikking staat om ongewenst gedrag aan te pakken. De weinig indrukwekkende waarschuwing en de boete daargelaten, die menige CAO nog wel kent, is het ontslag op staande voet eigenlijk de enige en tegelijk erg risicovolle reactie op onjuist handelen van de werknemer. Voor overheidswerkgevers ligt dat anders. In de ambtelijke rechtspositieregelingen plegen bepalingen te zijn opgenomen met een ruime definitie van het begrip plichtsverzuim, dat wil zeggen het overtreden van regels en gedragingen die een goed ambtenaar niet passen, naast een arsenaal aan disciplinaire straffen. De ambtenarenrechtelijke jurisprudentie wijkt ook af van de civielrechtelijke, in de zin dat de hoogste ambtenarenrechter andere normen aanlegt dan de hoogste civiele rechter bij de beoordeling van de houdbaarheid van een ontslag wegens onbetamelijk gedrag. Kort gezegd komt het erop neer dat een werknemer alleen in heel extreme gevallen met succes wegens een misstap kan worden ontslagen, waarbij geldt dat het pad dat de werkgever dan moet afleggen veel voetangels en klemmen kent, terwijl een ambtenaar die – bijvoorbeeld – bij herhaling te laat blijft komen na een duidelijke waarschuwing in beginsel kan worden gestraft met ontslag. Het gaat erom dat het plichtsverzuim aan de hand van deugdelijk vastgestelde feiten moet kunnen worden bewezen en aan de ambtenaar moet kunnen worden toegerekend. Als aan die voorwaarden wordt voldaan is de overheidswerkgever in principe bevoegd te straffen en moet nog slechts worden bezien welke straf evenredig is aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval mee, waaronder de vraag of er sprake is van doorgaand gedrag.