Verwijtbare werkloosheid

dit begrip is terug te vinden in artikel 24 van de Werkloosheidswet. De Werkloosheidswet is ook van toepassing op ambtenaren. Ingevolge genoemd artikel heeft de werknemer de plicht om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Er is sprake van verwijtbare werkloosheid indien aan het ontslag een dringende reden ten grondslag ligt en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt of indien door of op verzoek van de werknemer de dienstbetrekking is beëindigd, terwijl niet gezegd kan worden dat een voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem verlangd mocht worden. Voor de beantwoording van de vraag of verwijtbare werkloosheid zich voordoet, is niet de ontslaggrond bepalend. In het kader van de toepassing van de Werkloosheidswet zal steeds een zelfstandige, materiële toets plaatsvinden. Ook al houdt een ontslag wegens disfunctioneren met een ‘verwijtbaar’ karakter stand tot en met de Ambtenarenkamer van de CRvB, dan wil dat nog niet zeggen dat de Sociale Verzekerings-kamer van de CRvB tot het oordeel komt dat gesproken moet worden van verwijtbare werkloosheid. Zie bijvoorbeeld de uitspraak CRvB 5 juli 2007, LJN: BA9599 inzake het ontslag en CRvB 9 september 2009, LJN: BJ8418 inzake de WW.