Mijn kantoorgenoot Ad Kerkhof schreef op 11 februari 2020 een artikel over de compensatie van vakantiedagen tijdens zwangerschap in het voortgezet onderwijs. Aan het einde van dit artikel sprak hij de verwachting uit dat het laatste woord over deze materie nog niet gezegd zou zijn. En daarin had hij gelijk. Niet alleen is er (zoals te verwachten viel) hoger beroep ingesteld tegen de door hem besproken uitspraak van de kantonrechter Utrecht, maar op 4 mei 2020 had de kantonrechter Den Haag zich over een soortgelijke kwestie te buigen.
In die uitspraak ging het weliswaar niet om niet genoten verlof tijdens de herfst- en kerstvakantie wegens zwangerschapsverlof, maar om niet genoten verlof tijdens de meivakantie. Voor de onderliggende rechtsvraag maakt dit uiteraard niets uit. Even ter herinnering, de rechtsvraag luidt: moet de werkgever het zwangerschapsverlof van een werkneemster compenseren voor zover dat zwangerschapsverlof samenvalt met een andere vakantie dan de zomervakantie (in dit geval de meivakantie)?
De kantonrechter Den Haag stelt voorop dat hij op voorhand van oordeel is dat de uitspraak van de kantonrechter Utrecht juist is. Echter, hij stelt ook vast dat er een zogenaamd ‘zaaksoverstijgend’ belang is om snel en definitief duidelijkheid over het geschilpunt te krijgen. Zo komen dit soort situaties veelvuldig voor, zijn werkneemsters zich wellicht onvoldoende bewust van hun eventuele rechten op dit punt, is er een fundamenteel grondrecht in het geding en zijn er over deze rechtsvraag inmiddels meerdere procedures aanhangig. Dit vormde voor de kantonrechter voldoende aanleiding om prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad, voordat hij een eindvonnis zou wijzen. Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een rechter aan een hogere rechter over de uitleg van een bepaalde rechtsregel.
De kantonrechter heeft drie vragen voorgelegd aan de Hoge Raad. Deze vragen komen er in de kern op neer dat hij graag antwoord wenst op de vraag hoe de betreffende CAO-bepalingen precies moeten worden uitgelegd, of deze in strijd zijn met het verbod op het maken van onderscheid bij arbeidsvoorwaarden tussen mannen en vrouwen en of de CAO-bepalingen in strijd zijn met artikel 3:4 van de Wet arbeid en zorg, waarin is vastgelegd dat dagen waarop de werkneemster haar arbeid niet verricht wegens zwangerschapsverlof, niet kunnen worden aangemerkt als vakantie.
Zodra de Hoge Raad de prejudiciële vragen heeft beantwoord, berichten wij u uiteraard hierover. Wordt dus opnieuw vervolgd. Indien u in de tussentijd vragen heeft over dit onderwerp, kunt u vanzelfsprekend altijd contact met ons opnemen.
De volledige uitspraak van de kantonrechter Den Haag vindt u hier.
De auteur is niet meer werkzaam bij Capra Advocaten. Voor vragen kunt u contact opnemen met één van onze advocaten.
Contact over dit onderwerp
Gerelateerd
Uitschrijving uit het doelgroepregister = einde arbeidsovereenkomst?
Artikel
lees meer15-20 klachten van AOIS over hoofdopleider, maar ontbinding tóch afgewezen
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – november 2024
Artikel
lees meerDaar zakt me de broek van af… een uitspraak over wangedrag in de zorg
Artikel
lees meerArbeidsongeschikte werknemer onbereikbaar. Wat nu?
Artikel
lees meerDe arbeidsrechtelijke worsteling met diversiteit
Artikel
lees meer