Samenvatting
- Een werknemer vindt dat redelijkerwijs niet langer van hem gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, en zegt per direct op.
- Zijn werkgever had al een ontbindingsverzoek lopen maar trok dat (na enige wachttijd) in.
- De werknemer vorderde diverse vergoedingen van zijn werkgever.
- Hij kreeg niets.
In de recent gepubliceerde uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 17 februari 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2293, speelde een kwestie waarin een werknemer zich dusdanig onheus bejegend voelde door de opstelling van zijn werkgever dat hij besloot om per direct ontslag te nemen.
Ook zonder deze plotselinge opzegging was de arbeidsovereenkomst waarschijnlijk geen lang leven beschoren, want de behandeling van een ontbindingsverzoek van zijn werkgever stond al op de agenda van de Kantonrechter.
Werknemer stapt naar de Kantonrechter, maar geen enkele vordering slaagt.
Twee maanden na deze opzegging wegens dringende reden, zeg maar opzegging op staande voet, stapte de werknemer naar de Kantonrechter met een verzoek om toekenning van transitievergoeding en/of een voorziening bij ontslag op grond van de CAO HBO, een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van zijn werkgever en de gefixeerde schadevergoeding.
De gefixeerde schadevergoeding is in deze situatie de vergoeding die de ene partij aan de andere partij verschuldigd is als die ene partij aan de andere partij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De hoogte van de gefixeerde schadevergoeding bedraagt, kort gezegd, het loon over de opzegtermijn die bij een normale opzegging in acht genomen had moeten worden.
De werknemer in kwestie kreeg de gefixeerde schadevergoeding niet. De Kantonrechter vond dat de werkgever hem helemaal geen dringende reden had gegeven voor zijn acute opzegging. Ook de billijke vergoeding en de transitievergoeding kreeg de werknemer niet omdat er geen sprake was van ernstige verwijtbaarheid.
Deze werknemer nam met zijn eenzijdige opzegging een grote gok. Als hij het ontbindingsverzoek van zijn werkgever had afgewacht en het verzoek was geslaagd, had hij, het uitzonderlijke geval daargelaten dat de Kantonrechter oordeelde dat hij ernstig verwijtbaar had gehandeld, in ieder geval de transitievergoeding ontvangen die door hemzelf begroot was op € 48.061,83.
De werkgever had zich óók tot de Kantonrechter kunnen wenden met een vordering tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding
Daarbij komt dat deze werknemer het reële risico over zich afriep dat niet hij de gefixeerde schadevergoeding ontving, maar juist zijn ex-werkgever.
Immers, met zijn plotselinge opzegging zonder dringende reden hield hij zich niet aan de voor hem geldende opzegtermijn, met als gevolg dat zijn werkgever op grond van artikel 7:672, lid 10 BW juist van hem de gefixeerde schadevergoeding had kunnen vorderen. Bij toewijzing had de werknemer dan het salaris over de voor hem geldende reguliere opzegtermijn aan zijn werkgever moeten betalen, in dit geval drie maandsalarissen (zie artikel Q-2, lid 2 CAO HBO).
De werkgever heeft de vordering niet ingesteld. Mogelijk speelde mee dat de werkgever al een ontbindingsverzoek had ingediend. Hoe geloofwaardig is het dan om schadevergoeding te eisen vanwege een eerder vertrek? En misschien calculeerde de werkgever in dat de Kantonrechter om die reden de te betalen vergoeding zou matigen.
Contact over dit onderwerp
Martijn Steuten
Gerelateerd
Uitschrijving uit het doelgroepregister = einde arbeidsovereenkomst?
Artikel
lees meer15-20 klachten van AOIS over hoofdopleider, maar ontbinding tóch afgewezen
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – november 2024
Artikel
lees meerDaar zakt me de broek van af… een uitspraak over wangedrag in de zorg
Artikel
lees meerDe arbeidsrechtelijke worsteling met diversiteit
Artikel
lees meerHet uur U nadert: vanaf 1 januari 2025 meer risico’s bij het inhuren van zzp’ers. Is uw organisatie er al klaar voor?
Artikel
lees meer