De Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is op 12 januari 2021 aanvaard door de Eerste Kamer. In het kort houdt deze wet in:
- Tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing met ingang van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025;
- Uitbreiding van de fiscale ruimte voor verlofsparen, eveneens met ingang van 1 januari 2021;
- Mogelijkheid voor deelnemers aan een pensioenregeling om eenmalig 10% van het pensioenvermogen ineens op te nemen op de pensioendatum.
Amendement ten aanzien van het bedrag ineens (motie Oomen-Ruijten)
Het wetsvoorstel is door de Eerste Kamer aangenomen met dit voorbehoud dat een motie is ingediend om de modaliteiten van het keuzerecht voor een bedrag ineens nader te preciseren en om ongewenste effecten te voorkomen. Als voorbeeld wordt daarbij gegeven dat uitbetaling van een bedrag ineens kan leiden tot gevolgen voor de huurtoeslag. Verder wordt verzocht om dit onderdeel van de wet tot 2023 uit te stellen om te zoeken naar een minder complexe uitvoeringsmethodiek met meer draagvlak bij uitvoeringsorganisaties. De regering wordt verzocht om beide Kamers hierover te informeren voordat de wet wordt ingevoerd.
Ervan uitgaande dat de wet op de punten RVU en verlofsparen inderdaad met ingang van 1 januari 2021 in werking treedt, ga ik hieronder in op de betekenis van de onderdelen RVU en verlofsparen voor de praktijk.
RVU (Regeling Vervroegd Uittreden)
Vanaf 2005 (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/Pre-pensioen en introductie levensloopregeling) is het streven van de regering er steeds op gericht om mensen langer te laten werken. Die wet, ingevoerd in 2005, voorzag dan ook in een extra eindheffing of VUT-achtige constructies, aangeduid als Regelingen voor vervroegd uittreden. Aanvankelijk gold een extra heffing van 26% maar later is die gestegen tot het op dit moment nog geldende percentage van 52. Deze extra heffing maakt het voor werkgevers oninteressant om regelingen te sluiten die erop neerkomen dat de periode tot aan het pensioen wordt overbrugd. Gezegd moet worden dat de wet succes heeft gehad. De gemiddelde leeftijd waarop mensen momenteel met pensioen gaan is gestegen tot boven 65 jaar terwijl dat rond 2005 nog 61 jaar was.
Het kabinetsbeleid blijft gericht op bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen, maar tegelijkertijd hebben het kabinet en sociale partners samen geconstateerd dat vooral mensen die bijna de AOW-leeftijd bereiken, door de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd in 2015 overvallen zijn en moeite hebben om gezond werkend de AOW-leeftijd te bereiken. In de memorie van toelichting bij de nu aangenomen wet is een groot aantal maatregelen aangehaald die moeten bijdragen aan het bereiken van de beleidsdoelen., Maar daarnaast is afgesproken dat werknemers meer mogelijkheden moeten krijgen om eerder te stoppen met werken, onder andere door het verlofsparen dat verderop nog aan de orde komt. Een ander onderdeel van het pakket is het nu aanvaarde voorstel om de RVU-heffing tijdelijk te versoepelen door een vrijstelling van de heffing tot een bepaald bedrag te introduceren.
In artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting (Wet LB) wordt een RVU-drempelvrijstelling gerealiseerd voor uitkeringen die plaatsvinden in de 36 maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd. Daarbij wordt de hoogte van de vrijstelling gekoppeld aan het gebruteerde bedrag van de netto AOW-uitkering voor alleenstaande personen zoals dat geldt op 1 januari van het jaar waarin de uitkering plaatsvindt. Op dit moment gaat het om een bedrag van € 1.767,- per maand.
De berekening vindt als volgt plaats:
Het bedrag van € 1.767,- wordt vermenigvuldigd met het aantal maanden tussen de eerste uitkering en het bereiken van de AOW-leeftijd, waarbij het aantal maanden op hele maanden naar boven wordt afgerond. In de memorie van toelichting wordt een aantal voorbeelden gegeven waarvan ik er twee weergeef.
Voorbeeld 1
Mevrouw x bereikt op 18 juni 2024 haar AOW-leeftijd. Zij ontvangt op 1 juli 2021 een eenmalige RVU-uitkering van haar werkgever. De periode tussen het ontvangen van de RVU-uitkering en het bereiken van de AOW-leeftijd bedraagt in dit voorbeeld 35 maanden en 17 dagen. Aangezien deze periode op hele maanden naar boven mag worden afgerond, kunnen 36 maanden in aanmerking worden genomen voor de drempelvrijstelling waarmee de drempelvrijstelling komt op 36 maanden x € 1.767,- = € 63.612,-.
Let op, als de eenmalige RVU-uitkering voor 18 juni 2021 zou zijn ontvangen is geen drempelvrijstelling van toepassing omdat de uitkering meer dan 36 maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd wordt ontvangen.
Voorbeeld 2
In een ander voorbeeld bereikt een medewerker op 1 januari 2024 zijn AOW-leeftijd. Deze persoon ontvangt op 1 januari 2022 een eenmalige RVU-uitkering ter hoogte van € 57.600,-. De vrijstelling bedraagt echter 24 x € 1.767,- = € 42.408,-, met als gevolg dat de drempelvrijstelling met een bedrag van € 57.600,- minus € 42.408,- = € 15.192,- wordt overschreden. Over dat bedrag is vervolgens RVU-heffing van 52% verschuldigd.
Natuurlijk kan het voorkomen dat niet gekozen wordt voor een bedrag ineens, maar voor een periodieke betaling. In dat geval wordt bij iedere betaling van de RVU-uitkering cumulatief getoetst of de drempelvrijstelling wordt overschreden. Ook hier geldt dat de regeling niet eerder dan 36 maanden voor de AOW-datum mag ingaan.
Belangrijk voor de praktijk
Mijn inschatting is dat deze drempelvrijstelling voor de praktijk belangrijk gaat worden. Wij zien dat werkgevers en werknemers in de betrekkelijk korte fase voorafgaand aan pensionering vaak op zoek zijn naar maatwerkoplossingen en deze drempelvrijstelling vergroot de mogelijkheden aanzienlijk.
Voor de goede orde wordt nog vermeld dat overige voorwaarden waaraan getoetst wordt of een regeling die met de medewerker getroffen wordt een RVU is nog altijd gelden. Dat wil zeggen dat in situaties van reorganisatie, disfunctioneren of verstoorde verhoudingen er ruimere mogelijkheden zijn om de simpele reden dat regelingen die in die context getroffen worden er niet primair op gericht zijn om de periode tot aan het pensioen te overbruggen, maar hoe een probleem in de arbeidsrelatie op te lossen (de kwalitatieve toets).
Om te bezien of een regeling kwalificeert als RVU kan de inhoudingsplichtige (dat is de werkgever) op grond van artikel 32ba lid 7 (binnenkort lid 9) Wet LB nog altijd aan de Inspecteur om een voor bezwaar vatbare beslissing vragen of een regeling een RVU is. Let in dat geval op, een dergelijk verzoek kan alleen worden gedaan vóórdat de regeling daadwerkelijk afgesproken wordt.
Verlofsparen
Met ingang van 1 januari 2021 kunnen werknemers in plaats van 50 weken 100 weken fiscaal gefaciliteerd vakantie en compensatieverlof opsparen. Dat verlof kan vervolgens door de werknemer worden gebruikt voor vervroegde uittreding, maar ook andere doeleinden zijn mogelijk. Het verlof is gekoppeld aan de dienstbetrekking van de werknemer, wat wil zeggen dat het verlofsaldo van 100 weken niet kan worden meegenomen naar een andere werkgever.
In de memorie van toelichting bij de wet wordt ten aanzien van dit punt als voorbeeld gegeven dat de generieke extra ruimte die met deze regeling wordt geboden bijvoorbeeld benut kan worden in sectoren waarbij in cao’s of in individuele arbeidsovereenkomsten afspraken zijn gemaakt of worden om bij overwerk, ploegendiensten of anderszins zwaar werk, via extra verlofopbouw (deels) compensatie te laten plaatsvinden, zonder verplichting om dit verlof op korte termijn – op straffe van verval – op te nemen. Dit sluit aan bij het gegeven dat onregelmatig werk of het werk in ploegendiensten een zwaardere belasting geeft en daardoor tot een minder duurzame inzetbaarheid leidt.
Deze uitbreiding van de mogelijkheid om verlof te sparen wordt gerealiseerd door in artikel 11, eerste lid onderdeel r onder 1 Wet LB de woorden 50 weken te vervangen door 100 weken.
De toelichting maakt duidelijk dat de wijze waarop toekenning en verval geregeld is in de cao, belangrijk is. Voor bijvoorbeeld de sector gemeenten geldt dat bovenwettelijke uren opgebouwd kunnen worden door de koop vanuit het individueel keuzebudget, door meer te werken en door te werken in onregelmatigheid. De praktische toepasbaarheid van deze verruiming van verlofsparen wordt echter beperkt door artikel 6.2, lid 2 van de Cao Gemeenten waarin staat dat bovenwettelijke vakantie-uren verjaren 60 maanden na het kalenderjaar waarin deze vakantie-uren zijn opgebouwd.
Keuzerecht bedrag ineens
Het recht van de gepensioneerde om 10% van de totale pensioenaanspraken bij het begin van het pensioen af te kopen, waardoor hij de beschikking krijgt over een bedrag ineens, vloeit onder andere voort uit de afspraken in het regeerakkoord om meer ruimte te bieden voor keuzevrijheid in het pensioenstelsel.
De pensioenuitvoerder wordt verplicht hieraan medewerking te verlenen. Uit de motie Oomen-Ruijten volgt dat de kans dat het keuzerecht gerealiseerd gaat worden groot is, maar wellicht wel pas vanaf 2023. Een en ander zou gerealiseerd moeten worden door onder andere de introductie van artikel 69a in de Pensioenwet met als onderwerp “afkoop deel aanspraak op ouderdomspensioen”.
Tot slot
Met name de verruiming van de RVU-mogelijkheden is op korte termijn al van belang. Weeg echter goed af wie voor toepassing in aanmerking komt. HR-afdelingen krijgen nu al de vraag ‘wanneer de regeling wordt opengesteld’. Ongeclausuleerde ‘openstelling’, bijvoorbeeld als onderdeel een Sociaal Plan, kan ook zonder RVU-heffing in de prijzen lopen en de organisatie kan zich ineens gesteld zien voor omvangrijke uitstroom van kennis en ervaring.
Contact over dit onderwerp
Martijn Steuten
Gerelateerd
Daar zakt me de broek van af… een uitspraak over wangedrag in de zorg
Artikel
lees meerArbeidsongeschikte werknemer onbereikbaar. Wat nu?
Artikel
lees meerActieve openbaarmaking komt eraan! Hoe gaan we daarmee om?
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Overheid – oktober 2024
Artikel
lees meerDe arbeidsrechtelijke worsteling met diversiteit
Artikel
lees meerHet uur U nadert: vanaf 1 januari 2025 meer risico’s bij het inhuren van zzp’ers. Is uw organisatie er al klaar voor?
Artikel
lees meer