Inleiding
Een bedrijfsarts heeft, net als iedere andere arts, een beroepsgeheim en –in het verlengde daarvan- een verschoningsrecht. Toch worden het beroepsgeheim en verschoningsrecht van een bedrijfsarts anders benaderd dan het beroepsgeheim en verschoningsrecht van bijvoorbeeld een huisarts. Dat volgt uit een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 mei 2023.
Het beroepsgeheim en verschoningsrecht
Een bedrijfsarts heeft een geheimhoudingsplicht ten aanzien van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep als geheim is toevertrouwd of waarvan hij het vertrouwelijk karakter moest begrijpen. Dat volgt niet alleen uit artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (“Wet BIG”) maar (wanneer de werknemer op vrijwillige basis de bedrijfsarts consulteert) ook uit artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek.
In het verlengde van de geheimhoudingsplicht ligt het verschoningsrecht. Het verschoningsrecht van de bedrijfsarts is neergelegd in (onder meer) artikel 165 lid 2 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het verschoningsrecht geeft de bedrijfsarts de bevoegdheid om te (blijven) zwijgen waar anderen moeten spreken.
Doel van het beroepsgeheim en verschoningsrecht is tweeledig:
- Het algemeen belang van eenieder bij een vrije toegang tot de gezondheidszorg; en
- Het individueel belang van de patiënt bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en het daarin besloten persoonlijke geheim.
De gedachte achter geheimhouding en verschoning door de bedrijfsarts is dat zieke werknemers de meest intieme informatie aan hem (moeten) durven toe te vertrouwen omdat de bedrijfsarts daarover in beginsel moet en kan zwijgen. Ontbreekt vertrouwen in geheimhouding en verschoning, dan bestaat het risico dat zieke werknemers informatie achterhouden met alle gevolgen van dien. Geheimhouding, verschoning en goede (arbo)zorgverlening staan dus niet los van elkaar.
Het arrest van het gerechtshof Den Haag
Bij het gerechtshof Den Haag diende de zaak van een zieke werkneemster die haar arbeidsovereenkomst voor 0,6 fte had opgezegd. Zij bleef voor 0,4 fte bij haar werkgever werken. Enige tijd nadien viel zij echter volledig uit. Deze werkneemster stelde (onder meer) dat (I) de bedrijfsarts haar had geadviseerd ontslag te nemen, (II) haar onjuist had voorgelicht en (III) zonder deugdelijk onderzoek tot herstelverklaring was overgegaan terwijl hij had moeten en kunnen weten dat zij per datum ontslag nog niet volledig was hersteld. Deze werkneemster hield haar werkgever ingevolge artikel 6:76 BW (de zgn. aansprakelijkheid voor hulppersonen) aansprakelijk voor dit vermeend onjuiste handelen van de bedrijfsarts.
Ter zitting, waarbij werkneemster toestemming heeft gegeven aan de bedrijfsarts om te spreken, zijn verschillende vragen gesteld aan de bedrijfsarts:
- of de bedrijfsarts met werkneemster heeft gesproken over het nemen van ontslag bij de stichting;
- of de bedrijfsarts werkneemster op enig moment beter heeft gemeld;
- of de bedrijfsarts werkneemster heeft onderzocht voorafgaand aan de betermelding.
De bedrijfsarts heeft een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht, maar dat wordt door het gerechtshof gepasseerd. Het gerechtshof legt twee redenen ten grondslag aan dit oordeel:
- A. De bedrijfsarts wordt gevraagd naar zijn werkzaamheden in het kader van een of meer (voor werkneemster verplichte) consulten in het kader van verzuimcontrole. Deze werkzaamheden vallen onder de advisering als bedoeld in artikel 14 lid 1 aanhef en onder b Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Artikel 14 lid 7 Arbowet bepaalt dat de geheimhoudingsplicht niet van toepassing is bij een consult door de bedrijfsarts in het kader van een verzuimspreekuur waarbij de bedrijfsarts beoordeelt of er sprake is van medische beperkingen voor de bedongen arbeid. De bedrijfsarts kan zich daarom niet beroepen op een (functioneel) verschoningsrecht;
- B. De belangen van werkneemster (lees: waarheidsvinding) wegen zwaarder dan die van de bedrijfsarts nu (vrij vertaald) (I) de bedrijfsarts geen concreet belang heeft aangevoerd bij handhaving van zijn beroep op het verschoningsrecht en (II) aan de bedrijfsarts toestemming is gegeven om te spreken en (III) een beroep op het verschoningsrecht geen middel is voor de bedrijfsarts om zich vrij te pleiten van aansprakelijkheid.
Les voor de praktijk
Les voor de praktijk is dat de bedrijfsarts geen verschoningsrecht toekomt voor zover het gegevens betreffen die binnen de reikwijdte van artikel 14 lid 7 Arbowet vallen. De vraag is welke gegevens binnen die reikwijdte vallen. Voor sommige gegevens is dat evident. Denk aan gegevens die de werkgever nodig heeft om het recht op loondoorbetaling vast te stellen en de re-integratie vorm te geven. Voor andere zaken ligt dat minder voor de hand. Bij het oordeel van het gerechtshof dat het door de bedrijfsarts met werknemer bespreken van het nemen van ontslag onder artikel 14 lid 7 van de Arbowet valt, zijn op zijn minst wat kanttekeningen te plaatsen.
Ook bij het oordeel van het hof dat voldoende grond voor doorbreking is zijn kanttekeningen te plaatsen. Mijns inziens staat dat oordeel op gespannen voet met de vertrouwensfunctie die de bedrijfsarts in mijn optiek ook bij verplichte consulten bekleedt. Ook bij een verplicht consult (lees: verplicht naar de bedrijfsarts moeten gaan) moet een zieke werknemer zich vrij voelen om te spreken over zaken die allicht niet strikt noodzakelijk zijn voor (I) een goede re-integratie en/of (II) het bepalen van het recht op loondoorbetaling door de werkgever. Het hof gaat daar ten onrechte aan voorbij. Daarnaast kent het Hof in mijn optiek teveel gewicht toe aan de door de werknemer gegeven toestemming. In de eerste plaats is het zeer de vraag of- en in hoeverre een zieke werknemer (I) in staat is vrijelijk toestemming te geven en (II) de draagwijdte van zijn toestemming kan overzien. In de tweede plaats heft een gegeven toestemming naar vaste rechtspraak de geheimhoudingsplicht niet op. Voorkomen moet immers worden dat onder de vlag van ‘waarheidsvinding’ een werknemer zich gedwongen kan voelen om toestemming te geven aan de bedrijfsarts om te spreken. Een volgende zieke werknemer zal zich dan allicht minder vrij voelen om tijdens een consult bepaalde zaken uit eigen beweging te bespreken. Kortom: als het collectieve belang van onbelemmerde toegang tot (arbo)zorg zich verzet tegen informatieverstrekking aan een derde, dan rust op de bedrijfsarts onverminderd de verplichting te zwijgen. Het hof lijkt aan dit alles helaas weinig boodschap te hebben.
Meer weten of behoefte aan bijstand bij een kwestie die het medisch beroepsgeheim betreft? Neem dan gerust contact met mr. Christiaan Riemens op.
Contact over dit onderwerp
Christiaan Riemens
Gerelateerd
Grensoverschrijdend gedrag en de billijke vergoeding
Artikel
lees meerPast de medezeggenschapsstructuur nog bij de (gewijzigde) organisatie?
Artikel
lees meerUitschrijving uit het doelgroepregister = einde arbeidsovereenkomst?
Artikel
lees meerOnderhandelingen voor de nieuwe Cao Gemeenten/SGO gaan weer van start!
Artikel
lees meer15-20 klachten van AOIS over hoofdopleider, maar ontbinding tóch afgewezen
Artikel
lees meerRechtsbescherming studenten in het MBO – eerste rechtspraak ABRvS
Artikel
lees meer