In een recente uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2024:5103) stond de vraag centraal of een (oud) zzp’er recht had op een vast contract nadat zij eerst als uitzendkracht en later als zelfstandige voor het Ministerie had gewerkt. Deze casus raakt aan de actuele discussie over schijnzelfstandigheid en de nieuwe wetgeving die dit probleem moet aanpakken.
Casus
De medewerker in kwestie werkte eerst als uitzendkracht en vervolgens aansluitend als zzp’er via een overeenkomst van opdracht bij het Ministerie. Uiteindelijk kreeg ze een tijdelijk contract dat niet werd verlengd. De medewerker stelde vervolgens dat ze al eerder een vast dienstverband had moeten krijgen op grond van de cao Rijk en de ketenregeling (artikel 7:668a BW).
Cao Rijk
De medewerker beriep zich op de cao Rijk, die voorschrijft dat een werknemer na een bepaalde periode recht heeft op een vaste arbeidsovereenkomst, tenzij er duidelijke redenen zijn voor een tijdelijk contract.
In artikel 2.1 van de cao Rijk staat het volgende:
“In uw arbeidsovereenkomst staat of deze vast of tijdelijk is. U sluit een vaste arbeidsovereenkomst. Dit is alleen anders als u binnen de wettelijke mogelijkheden een tijdelijke arbeidsovereenkomst sluit voor een periode voorafgaand aan een vaste arbeidsovereenkomst om uw geschiktheid daarvoor te beoordelen. In dat geval kunt u een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal twaalf maanden sluiten. Als door uw afwezigheid een juiste beoordeling binnen twaalf maanden niet mogelijk is, dan wordt uw tijdelijke arbeidsovereenkomst verlengd met de duur van uw afwezigheid.”
Ketenregeling
Daarnaast stelde de medewerker dat de tijd die ze als zelfstandige had gewerkt voor het Ministerie moest meetellen in de keten, waardoor ze in aanmerking zou komen voor een vast contract. Zij stelt hiertoe onder meer dat de gesloten overeenkomsten van opdracht kwalificeren als arbeidsovereenkomsten met het Ministerie.
Het aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd overschrijdt daarmee het in de ketenregeling opgenomen aantal van drie overeenkomsten en (tezamen met de uitzendovereenkomsten) de duur van 36 maanden. Ook als de overeenkomsten van opdracht niet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomsten, is volgens de medewerker voldaan aan de ketenregeling. Uit twee op het intranet gepubliceerde stukken blijkt volgens haar namelijk dat de Staat het beleid voert dat ook periodes waarin is gewerkt als zzp’er meetellen voor de ketenregeling.
Oordeel van de rechter
De rechter oordeelde echter dat de werkzaamheden van de medewerker in haar nieuwe functie, die gericht waren op de digitalisering van HR-processen, anders waren dan de taken die ze als uitzendkracht en zzp’er verrichtte. Het Ministerie mocht daarom een tijdelijk contract aanbieden om haar geschiktheid te beoordelen.
Bovendien oordeelde de rechter dat de periode waarin de medewerker als zzp’er had gewerkt niet kwalificeerde als een arbeidsovereenkomst en dus niet meetelde voor de ketenregeling, heel kort samengevat omdat het Ministerie geen formele partij was bij de overeenkomst van opdracht. De eenmanszaak van de medewerker had immers een contract met een zogenaamde ‘broker’ afgesloten en niet rechtstreeks met het Ministerie.
Handhaving wetgeving over schijnzelfstandigheid
Vanaf 2025 wordt handhaving van de wetgeving rond schijnzelfstandigheid aangescherpt. Het kabinet wil met deze maatregelen schijnzelfstandigheid voorkomen. Wanneer een zzp’er onder gezag werkt en economisch afhankelijk is van de opdrachtgever, zal dit eerder gezien worden als een dienstverband. Dit kan betekenen dat sommige zzp’ers in de toekomst niet langer als zelfstandigen worden aangemerkt en recht krijgen op een arbeidsovereenkomst.
Betekenis van de uitspraak voor werkgevers in het licht van voorgenomen maatregelen kabinet
Hoewel de rechter in de uitspraak ECLI:NL:RBMNE:2024:5103 oordeelde dat de medewerker niet voldeed aan de voorwaarden voor een vast contract, zou de nieuwe wetgeving over schijnzelfstandigheid een ander licht op de zaak kunnen werpen.
De wetgeving is bedoeld om schijnzelfstandigheid te verminderen en werknemersbescherming te versterken, wat voor zzp’ers meer duidelijkheid biedt over hun positie op de arbeidsmarkt. Voor bedrijven en overheden betekent dit echter een grotere verantwoordelijkheid om helderheid te scheppen over de aard van de samenwerking met hun zzp’ers en risico’s te vermijden door zzp’ers in situaties van feitelijk gezag niet meer als zelfstandigen te behandelen.
Conclusie
De uitspraak onderstreept het belang voor zzp’ers om hun rechtspositie helder te hebben, vooral gezien de aankomende veranderingen in de wetgeving. Zelfstandigen die langdurig voor één opdrachtgever werken, lopen een groter risico om als schijnzelfstandige gezien te worden, en het is essentieel om te weten welke rechten en plichten van toepassing zijn. De nieuwe wetgeving zal hier mogelijk een aanzienlijke invloed op hebben, wat ook relevant kan zijn in toekomstige juridische procedures.
Meer weten?
Wilt u de bestaande contracten met zzp’ers nog eens tegen het licht houden? Kijk dan op onze pagina over de (Schijn)zelfstandigheidstoets, bel ondergetekende of uw vaste contactpersoon bij Capra.
Contact over dit onderwerp
Maartje Rutten
Gerelateerd
Jurisprudentie selectie Overheid – december 2024
Artikel
lees meerGrensoverschrijdend gedrag en de billijke vergoeding
Artikel
lees meerUitschrijving uit het doelgroepregister = einde arbeidsovereenkomst?
Artikel
lees meerOnderhandelingen voor de nieuwe Cao Gemeenten/SGO gaan weer van start!
Artikel
lees meer15-20 klachten van AOIS over hoofdopleider, maar ontbinding tóch afgewezen
Artikel
lees meerRechtsbescherming studenten in het MBO – eerste rechtspraak ABRvS
Artikel
lees meer