1. Been geamputeerd
Eén van de klassieke arresten van de Hoge Raad van recente datum is Hoge Raad 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0616. Het gaat om een aansprakelijkheidskwestie. Davelaar had een eenmansbedrijfje dat revisies en reparaties verrichtte aan machines. In die hoedanigheid werkte hij enige tijd voor het bedrijf Allspan, zijnde een ‘vezelverwerkingsbedrijf’. Dat bedrijf verwerkt resthout uit de houtindustrie tot houtkrullen en -korrels. Op enig moment gaat iets gruwelijk mis: tijdens het lopen over een schroef trapt Davelaar door een breekplaat van een explosieluik, waardoor hij in de draaiende schroef terecht komt. Ten gevolge daarvan moet zijn rechterbeen boven de knie worden geamputeerd.
2. Aansprakelijkheid
Duidelijk is dat de schade groot is. Davelaar vordert een verklaring voor recht dat Allspan aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Hij verwijst naar artikel 7:658, lid 4 BW:
“Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.”
Op het eerste gezicht zou je wellicht denken: ‘Makkelijke zaak voor Davelaar’. Dat is echter bepaald niet het geval. Zijn vordering wordt in twee instanties afgewezen. Allereerst werd geoordeeld dat geen sprake was van het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van het bedrijf van Allspan. Dit vanwege het feit dat reparatiewerkzaamheden aan machines bij derden niet tot de normale bedrijfsuitoefening van Allspan behoorden. Verder werd door het Hof de vraag opgeworpen (maar niet beantwoord) of de wetgever wel beoogd heeft bescherming te bieden aan zelfstandigen, zoals Davelaar.
3. Bescherming niet-werknemers
Ten einde raad zocht Davelaar hulp bij de Hoge Raad en die kreeg hij. De Hoge Raad overwoog dat het betreffende artikel destijds in het leven is geroepen in het kader van de Wet flexibiliteit en zekerheid en dat het bedoeld is om bescherming te bieden aan niet-werknemers. Oorspronkelijk ging het vooral om werknemers die door de eigen werkgever bij een derde werden tewerkgesteld. Tussen de werknemer en de derde bestaat dan geen arbeidsovereenkomst. Schiet de derde verwijtbaar te kort in het treffen van veiligheidsmaatregelen, waardoor de werknemer schade lijdt, dan kan de werknemer die verhalen op de derde. Als voorbeelden werden in de wetsgeschiedenis genoemd: uitzendarbeid, uitlening en aanneming van werk. Ook kan gedacht worden aan detachering en stageovereenkomsten. De kerngedachte was dat een werkgever die zijn zorgverplichtingen niet nakomt op gelijke wijze aansprakelijk dient te zijn voor de schade van eigen werknemers en voor schade van anderen die bij hem werkzaam zijn. De cruciale vraag is dan vervolgens wanneer sprake is van werkzaamheden die de derde in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf laat verrichten. Op dat punt had de Hoge Raad een andere opvatting dan rechtbank en Hof. Juist vanwege het feit dat de beschermingsgedachte hier centraal staat, behoeft het niet per se te gaan om werkzaamheden die tot de kernactiviteiten behoren. Ook andere werkzaamheden kunnen onder artikel 7:658, lid 4 BW vallen, waarbij bepalend is of de verrichte werkzaamheden, gelet op de wijze waarop de desbetreffende opdrachtgever aan zijn beroep of bedrijf invulling pleegt te geven, feitelijk tot de beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Het enkele feit dat Davelaar geen werkzaamheden had verricht op het terrein van verwerking van resthout was dus geen reden om te stellen dat geen sprake was van werkzaamheden in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf. Ook voor reparatie- of revisiewerkzaamheden kan gelden dat zij feitelijk tot de bedrijfsuitoefening behoren. Vervolgens werd overwogen dat hier vaststond dat één van de bedrijfsactiviteiten van Allspan nu juist was het verrichten van reparatiewerkzaamheden op locatie voor derden. Daarmee was al een duidelijk handvat voor aansprakelijkheid gegeven. Davelaar werd dus in het gelijk gesteld. Wat mij betreft een begrijpelijke uitspraak en niet alleen vanwege het feit dat de sympathiefactor hier ten gunste van de eisende partij werkt, anders dan in Groen/Schoevers, een eerder besproken arbeidsrechtelijke klassieker.
4. Verzekeringsplicht
Onlangs werd Davelaar/Allspan weer uit de kast gehaald. In Hoge Raad 17 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1267, wordt er uitdrukkelijk naar verwezen. In die zaak is de vraag aan de orde of de verzekeringsplicht van werkgevers, die soms wordt aangenomen op grond van artikel 7:611 BW, ook geldt bij ingeschakelde ZZP’ers. In de betreffende zaak had het Hof overwogen dat denkbaar is dat ook op een opdrachtgever een verzekeringsplicht kan rusten, die vergelijkbaar is met de verzekeringsplicht die de werkgever op grond van artikel 7:611 BW jegens werknemers kan hebben. Echter, het Hof oordeelde dat voor de betrokkene gold dat in dit concrete geval hij niet in een positie verkeerde die vergelijkbaar was met die van een werknemer (overigens ging het hier om een ZZP’er die een eenzijdig ongeval overkwam terwijl hij een bedrijfsauto bestuurde).
5. Wetgever aan zet
De Hoge Raad kon zich er gemakkelijk van af maken door te verwijzen naar artikel 81 RO: er was geen rechtsvraag aan de orde die beantwoording behoefde. Interessant is daarom vooral de conclusie van de A-G. die stelde zich op het alleszins begrijpelijke standpunt dat het wel erg ver zou gaan als de Hoge Raad hier een verzekeringsplicht jegens ZZP’ers zou construeren. Volgens hem moet de centrale vraag (Berust op de opdrachtgever een verzekeringsplicht voor verkeersongevallen, indien een door hem ingeschakelde ZZP’er binnen het bereik van artikel 7:658, lid 4 BW valt?) ontkennend worden beantwoord. Het is niet aan de rechter, maar aan de wetgever om op dit punt actie te ondernemen. De vraag is vooral of aanleiding bestaat voor een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Daar wordt verschillend over gedacht en er is in ieder geval een maatschappelijke discussie over gaande. De A-G vond het mede om die reden ongewenst dat de Hoge Raad in de verhouding opdrachtgever/opdrachtnemer een verzekeringsplicht voor verkeersongevallen zou aannemen. Weliswaar was de positie waarin de betrokkene verkeerde niet minder sneu dan die van Davelaar, doch in dit geval kon de Hoge Raad weinig voor hem betekenen. De verwijzing naar de arbeidsrechtelijke klassieker Davelaar/Allspan kon hem niet baten.
Contact over dit onderwerp
Jan Blanken
Gerelateerd
Een ‘belangrijke’ organisatiewijziging volgens de Wet op de ondernemingsraden
Artikel
lees meerIntegriteit is van alle tijden, ook in het onderwijs
Artikel
lees meerHet primaat van de politiek en medezeggenschap
Artikel
lees meerReorganisaties en generieke functiebeschrijvingen; een lastige combinatie
Artikel
lees meerDe OR bij de overheid: een tandeloze tijger?
Artikel
lees meerHof Amsterdam: Opheffing één functie adviesplichtig
Artikel
lees meer