De definitieve tekst van de nieuwe cao Nederlandse Universiteiten is nog niet beschikbaar. De tekst wordt in september verwacht, aldus de VSNU. Wel is op 1 augustus jl. het onderhandelaarsakkoord bevestigd. Over dat akkoord informeerden we u al eerder eerder. Een van de kernafspraken in het akkoord is het terugdringen van tijdelijke dienstverbanden. Bij gebleken geschiktheid voor de functie wordt een tijdelijk contract, dat maximaal 12 maanden mag duren, omgezet naar een vast contract (onbepaalde tijd). De beperking van artikel 7:668a BW (ketenregeling) is dan ook aanzienlijk te noemen. Hoewel een deel van het personeel van deze beperking zal profiteren en daarmee sneller in aanmerking komt voor een vaste baan, vallen anderen (nog) buiten de boot. Het betreft onder meer “een flexibele schil van docenten en onderzoekers die meebeweegt met de vraag en de bekostiging”, en projectgebonden Onderwijsondersteunend en Beheerspersoneel (OBP).
Een halt aan het oprekken van een tijdelijk dienstverband
Het onderhandelaarsakkoord brengt dus niet voor alle tijdelijke medewerkers positief nieuws. Positief nieuws komt voor hen uit een andere hoek. De kantonrechter van de Rechtbank Den Haag bepaalde namelijk in zijn uitspraak van 3 juni 2021 dat als gevolg van het wijzigen van de einddatum van een tijdelijk contract, een vast dienstverband was ontstaan [ECLI:NL:RBDHA:2021:7032]. Het contract waarvan de einddatum werd veranderd, betrof de derde schakel in de keten van een aantal tijdelijke contracten. Tot zover niets bijzonders. De Universiteit Leiden (UL), werkgever, wilde koste wat het kost een vast dienstverband voorkomen, maar wenste betrokkene wel langer in dienst te houden. Er werd gekozen voor het intrekken van het derde contract en het aanbieden van een nieuw contract met een langere looptijd. In de ogen van de UL was daarmee nog steeds sprake van een tweede verlenging. Omdat bij een tijdelijk contract de einddatum daarvan echter een wezenlijk onderdeel vormt, overwoog de kantonrechter dat de wijziging van die einddatum gelijk staat aan de sluiting van een nieuw contract. In dit geval leidde dat tot de vaststelling dat een vast dienstverband was ontstaan.
In de uitspraak van de kantonrechter werd verwezen naar het Hof van Justitie (HvJ) EU en naar de ‘Raamovereenkomst’, bijlage bij Richtlijn 1999/70/EG. De Raamovereenkomst beoogt, kort gezegd, bescherming te bieden tegen een onbegrensd gebruik van tijdelijke dienstverbanden. De handelwijze van de UL om de mogelijkheden van tijdelijke contracten maximaal te benutten en zelfs een draaideurconstructie te overwegen, achtte de kantonrechter strijdig met het doel van de Raamovereenkomst.
Voor het expliciet etaleren door de UL van de intentie om zoveel mogelijk de wettelijke regels op te rekken, kon de kantonrechter weinig sympathie opbrengen. De corrigerende rol van de kantonrechter zal in de toekomst misschien minder nodig zijn, nu de nieuwe cao excessen op het vlak van tijdelijke dienstverbanden beoogt te voorkomen.
HvJ EU
Een vraag die zich bij een Italiaanse universiteit voordeed was of het toegestaan was om aan het aangaan van een tijdelijk dienstverband de voorwaarde te verbinden dat, samengevat, voldoende middelen beschikbaar waren, en of het bij de verlenging was toegestaan om daaraan de voorwaarde te stellen dat de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten positief waren beoordeeld. Het onderliggende geschil zag op het verwijt dat deze criteria onvoldoende objectief en transparant waren om te beoordelen of een tijdelijk dienstverband wel voorzag in een daadwerkelijke behoefte en het wel noodzakelijk was om een tijdelijk dienstverband te sluiten. Het Hof kwam bij de beoordeling van de prejudiciële vragen niet toe aan de toets van de genoemde criteria omdat de Italiaanse wetgeving voorzag in de begrenzing van de duur van tijdelijke arbeidsovereenkomsten. Alleen indien die begrenzing had ontbroken, had het Hof de criteria kunnen beoordelen [link toevoegen/bron noemen JAR 2021/176 m.nt. Vegter, M.S.A.]. Eén en ander brengt mee dat voor het aangaan van het eerste tijdelijke dienstverband van drie jaar het criterium van voldoende financiering geoorloofd is en dat de noodzakelijke positieve beoordeling redelijkerwijs als voorwaarde gesteld kan worden bij de verlenging van een tijdelijk dienstverband met twee jaar. Dit laatste omdat de betrokken sector (lees: de universiteit) op het gebied van wetenschappelijk onderzoek bijzondere behoeften heeft, aldus het Hof. Hiermee sluit het Hof aan bij overwegingen die ook binnen de universitaire sector in Nederland gangbaar zijn. In het onderhandelaarsakkoord is dit goed zichtbaar waar wordt gesproken over ‘geschiktheid voor de functie’ als voorwaarde voor een vast dienstverband.
Contact over dit onderwerp
Gerelateerd
Uitschrijving uit het doelgroepregister = einde arbeidsovereenkomst?
Artikel
lees meer15-20 klachten van AOIS over hoofdopleider, maar ontbinding tóch afgewezen
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – november 2024
Artikel
lees meerDaar zakt me de broek van af… een uitspraak over wangedrag in de zorg
Artikel
lees meerArbeidsongeschikte werknemer onbereikbaar. Wat nu?
Artikel
lees meerDe arbeidsrechtelijke worsteling met diversiteit
Artikel
lees meer