Een medewerker is in het najaar van 2007 in dienst getreden bij een werkgever in de zorg. De medewerker heeft het sindsdien uitstekend gedaan en is in de zomer van 2010 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden, waarbij hij als (mede-)bestuurder benoemd zou worden in de Raad van Bestuur. In de loop van 2016 is er een onwerkbare situatie ontstaan doordat de OR en (een deel van) het MT het vertrouwen in de Raad van Bestuur hebben opgezegd. De OR heeft later overigens ook nog het vertrouwen in de Raad van Toezicht opgezegd. Ook heeft de bestuurder zich eind mei 2016 nog arbeidsongeschikt gemeld. Wat hier verder ook van moge zijn: uiteindelijk is het tot oplossing gekomen in de vorm van een vaststellingsovereenkomst.
In de vaststellingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over een (korte) periode van doorbetaling van het salaris, een reguliere eindafrekening en een ontslagvergoeding ter hoogte van één jaarsalaris (zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst). Na uitdiensttreding heeft de bestuurder een geldsom op zijn rekening ontvangen, maar een specificatie van het bedrag ontbrak.
De voormalig bestuurder vraagt zich af hoe het bedrag tot stand gekomen is en meent dat er geen uitvoer is gegeven aan de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Na sommaties van de advocaat van de bestuurder heeft de werkgever een berekening gestuurd en verder aangegeven dat de vakantiedagen niet uitbetaald konden worden. In de vaststellingsovereenkomst was hierover opgenomen: “Binnen 14 dagen na het einde van het dienstverband zal [de stichting] overgaan tot uitbetaling van een reguliere eindafrekening aan de heer [appellant], bestaande uit het nog aan de heer [appellant] toekomende vakantiegeld naar rato over het jaar 2016 en de eindejaarsuitkering naar rato alsmede uitbetaling van de opgebouwde doch niet genoten verlofdagen over het jaar 2016. Het aantal verlofdagen dat door [de stichting] zal worden uitbetaald, bedraagt 30. De verlofdagen over het jaar 2015 worden geacht te zijn opgenomen door de heer [appellant]”.
De werkgever gaf aan dat uit ingewonnen advies bleek dat deze afspraak niet (geheel) nagekomen kon worden, doordat met de uitbetaling van de 30 vakantiedagen er sprake zou zijn van een handelen in strijd met de WNT. De oud-bestuurder laat het daar niet bij zitten en laat de kwestie bij de rechter voorkomen.
Volgens de kantonrechter is de uitbetaling van de vakantiedagen in strijd met de WNT. Onder verwijzing naar art. 2, tweede lid, sub i, van de Uitvoeringsregeling WNT wordt geoordeeld dat de afkoopsom van niet-opgenomen vakantiedagen onderdeel uitmaakt van de bezoldiging voor het jaar waarop de afkoop betrekking heeft. Aangezien expliciet was afgesproken dat de 30 vakantiedagen op het kalenderjaar 2016 zagen (zie de eerder geciteerde passage over de ‘opgebouwde doch niet genoten verlofdagen over her jaar 2016’), ging het er dus om of er nog ruimte zat tussen de uitbetaalde bezoldiging in 2016 en het bezoldigingsmaximum van de WNT. Die ruimte was er volgens de rechtbank niet, zodat uitbetaling van de niet-opgenomen vakantiedagen zou leiden tot een overschrijding van de maximale WNT-bezoldiging.
De bestuurder is het daar niet mee eens en gaat in beroep tegen de uitspraak. Ik beperk mij hier tot de niet-uitbetaalde vakantiedagen. Het Gerechtshof is overduidelijk: “[…] De kantonrechter heeft dat terecht tot uitgangspunt genomen. De kantonrechter overwoog eveneens terecht dat […] een uitbetaling van vakantiedagen […] in strijd komt met de WNT”.
Het lijkt dan ook een verloren zaak voor de oud-bestuurder, maar die tovert nog een konijn uit de hoge hoed: volgens Europese wetgeving moet hij in de gelegenheid zijn geweest om zijn vakantiedagen op te nemen en dat was hij naar eigen zeggen niet als gevolg van eerst drukte en daarna ziekte. Dit mocht echter niet baten, want het Gerechtshof had goed opgelet: “Het laatste verdraagt zich echter niet met de stelling van [appellant] zelf dat hij ook na 1 juni 2016 nog naar beste(?) vermogen taken heeft verricht voor [de stichting] . [appellant] heeft daarmee zijn stelling, dat hij geen gelegenheid heeft gehad om de hem toekomende vakantiedagen op te nemen, onvoldoende aannemelijk gemaakt”. De vakantiedagen mochten dan ook niet worden uitbetaald.
De WNT is complex en verandert snel. Gelukkig houden wij de wijzigingen voor u bij. Ter illustratie: zou de bovenstaande casus zich in 2019 hebben voorgedaan, dan had die mogelijk een andere uitkomst gehad. Sinds 2019 geldt namelijk voor een beperkt aantal vakantiedagen dat die niet onder het bezoldigingsmaximum van de WNT vallen. Heeft u vragen over de WNT? Neem gerust contact met ons op.
Contact over dit onderwerp
Tom Koomen
Gerelateerd
15-20 klachten van AOIS over hoofdopleider, maar ontbinding tóch afgewezen
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – november 2024
Artikel
lees meerArbeidsongeschikte werknemer onbereikbaar. Wat nu?
Artikel
lees meerHet uur U nadert: vanaf 1 januari 2025 meer risico’s bij het inhuren van zzp’ers. Is uw organisatie er al klaar voor?
Artikel
lees meerIs bevoegd ook bekwaam? Over dilemma’s in de zorg.
Artikel
lees meerMediation is vrijwillig…, of toch niet?
Artikel
lees meerWat te doen met zzp’ers nu de Belastingdienst volledig gaat handhaven?
Kennisbijeenkomst 29 augustus 2024
lees meerVerslaafd: een verklaring maar geen excuus?
Artikel
lees meerAangifte doen als zorgverlener: denk aan het medisch beroepsgeheim!
Artikel
lees meer