Jurisprudentie selectie Onderwijs – december 2021

Jurisprudentie selectie Onderwijs – december 2021

Jurisprudentie selectie Onderwijs – december 2021 150 150 Capra Advocaten

In deze selectie van arbeidsrechtelijke jurisprudentie voor het onderwijs bespreken we weer diverse rechterlijke uitspraken.

1. Inspanningen ROC na beëindiging leer-arbeidsovereenkomst student

Landelijke Klachtencommissie Onderwijs 22 oktober 2021 (Publicatienummer 2021007096)

De leer-arbeidsovereenkomst van een ROC-student werd tijdens de proeftijd door het leerwerkbedrijf opgezegd. Het leerwerkbedrijf vond de student namelijk ongeschikt. De student wist niet de reden daarvoor en vond dat het ROC die had moeten achterhalen. Ook was de student van mening dat het ROC een ander leerwerkbedrijf voor hem had moeten regelen. Ten gevolge vond de student dat het ROC niet had voldaan aan zijn inspanningsverplichting. De Commissie kwam tot de conclusie dat het ROC wel heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Er kan namelijk niet van het ROC worden verlangd dat deze een ander leerwerkbedrijf beschikbaar heeft. Het is namelijk het leerwerkbedrijf dat bepaalt of een student wordt aangenomen. Daarnaast heeft het ROC de student de mogelijkheid geboden om zijn studie voort te zetten. Tenslotte heeft het ROC getracht om de reden voor de beëindiging te achterhalen, echter wilde het leerwerkbedrijf die niet toelichten.

2. Ontbinding arbeidsovereenkomst na onterecht beschuldigen leidinggevende

Rechtbank Overijssel 29 oktober 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:4064)

Op 15 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam, op verzoek van een universiteit, de arbeidsovereenkomst van een Associate Professor ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Uit de uitspraak blijkt dat tussen de Associate Professor en haar leidinggevende sprake was van een conflictueuze situatie. Zij betichtte hem er onder andere van vrouwen, waaronder haar, te discrimineren. Toen de werkneemster vervolgens een miskraam kreeg, stelde zij zich op het standpunt dat dit de schuld was van de leidinggevende. Hij zou haar zozeer gekwetst hebben, en zodanig onder druk hebben gezet, dat haar ongeboren kindje was overleden. Vanuit de leiding is door diverse personen, waaronder de directeur HR, aan de werkneemster te kennen gegeven dat dergelijke ernstige, ongefundeerde aantijgingen ontoelaatbaar zijn en dat zij daarmee dan ook moest stoppen. De werkneemster heeft daar echter geen gehoor aan willen geven. Daarbij is zij zich ook tegen de werkgever in meer brede zin gaan keren. Zo heeft ze bijvoorbeeld op Internationale Vrouwendag berichten op Facebook en LinkedIn gepost, waarin ze schreef dat haar miskramen het gevolg waren van stress vanwege discriminatie op de werkvloer. Uiteindelijk heeft de universiteit zich tot de kantonrechter gewend. Deze oordeelde dat sprake was van een onwerkbare situatie en dat een vruchtbare samenwerking niet meer kon worden verwacht. Volgens de kantonrechter was het met name aan de medewerker te wijten dat een verstoorde arbeidsverhouding was ontstaan en dat daardoor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst onontkoombaar was geworden. Hij ging dan ook niet mee in het standpunt van de werkneemster dat zij aanspraak kon maken op een billijke vergoeding omdat sprake was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de universiteit.

3. Ontslag op staande voet van leraar die aan leerling heeft gezeten

Rechtbank Gelderland 11 november 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:6009)

De ernst van de normschending en de zorgvuldigheid die een beschuldiging met deze lading verlangt bij het uit te voeren onderzoek naar die normschending, bespreekt Ad Kerkhof in zijn lezenswaardige artikel op onze website.

4. Enquêterecht niet van toepassing op scholenschtichting

Gerechtshof Amsterdam 9 september 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:3088)

Een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) van een scholenstichting verzocht de Ondernemingskamer (OK) onder andere om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de stichting, oftewel het enquêterecht. De eerste vraag die beantwoord moest worden, was of de GMR ontvankelijk was in zijn verzoek. Artikel 2:344 BW bepaalt de toepasselijkheid van het enquêterecht. Het dient te gaan om een stichting die een onderneming in stand houdt waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld. De stichting betoogde dat het verzoek niet-ontvankelijk was. Daarvoor werd verwezen naar artikel 39 Wet medezeggenschap op scholen (Wms). Uit dat artikel volgt dat de bepalingen van de Wet op ondernemingsraden (WOR) niet van toepassing zijn op scholen als bedoeld in de Wms en dat daarmee ook de bepalingen van het enquêterecht niet van toepassing zijn. De OK kwam tot het oordeel dat de stichting geen onderneming in stand houdt waarvoor ingevolge de WOR een ondernemingsraad moet worden ingesteld. Het enquêterecht is daarom niet van toepassing op de scholenstichting.

5. Conflict tussen Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad en Raad van Toezicht

Landelijke commissie voor Geschillen WMS 23 september 2021 (Publicatienummer 20210002113)

Het geschil gaat over de stelling van de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR) dat de Raad van Toezicht (RvT) van een stichting voor primair onderwijs de statuten van de stichting, het medezeggenschapsreglement, de Wet Medezeggenschap op Scholen (WMS), en de Wet op het primair Onderwijs (Wpo) niet goed toepast. Omdat mediation niet gelukt is, is het geschil door de commissie beslecht. Inhoudelijk betreft het geschil het vaststellen van competentieprofielen voor leden van de RvT, de voordracht van een lid door de GMR en de benoeming van leden door de RvT. Tevens speelt het verwijt dat de RvT de halfjaarlijkse overlegverplichting met de GMR niet heeft nageleefd. Op dit laatste punt krijgt de GMR gelijk: in 2020 was, mede als gevolg van Covid-19, die verplichting niet volledig nagekomen. Voor het overige werd de GMR niet-ontvankelijk geacht.

Uit het oordeel van de commissie kan afgeleid worden dat de GMR zijn bevoegdheden ruimer inschatte dan uit de wet volgt. Tevens heeft de GMR mogelijkheden om eerder beroep in te stellen aan zich voorbij laten gaan, net zoals de mogelijkheid om wel degelijk een lid voor de RvT voor te dragen. Aan de basis van dit geschil lijkt zowel een conflictueuze situatie tussen de RvT en de directeur-bestuurder te liggen, als een gespannen verhouding tussen de GMR en de RvT. Een voorzichtige inschatting luidt dat hier de kwaliteit van het overlegklimaat voor verbetering vatbaar is.

6. Mocht VO school besluiten om hybride onderwijs voort te zetten?

Landelijke Klachtencommissie voor het christelijk onderwijs 20 juli 2021 (Klachtnummer 2021-182)

Hoewel het oordeel van de commissie al dateert van 20 juli 2021, is het oordeel ook op dit moment nog interessant. Na een klacht van een ouder oordeelt de commissie dat de school bij het besluit om niet volledig open te gaan ondanks het feit dat dit per 7 juni 2021 van VO scholen werd verwacht, alle belangen heeft gewogen en voldoende inspanningen heeft verricht om het onderwijs, hybride, doorgang te laten vinden.

De zeer algemene omschrijving van ‘klacht’ in de (model)klachtenregeling leidt ertoe dat ook een beslissing van algemene strekking van het bevoegd gezag waarbij medezeggenschap volgens de WMS heeft plaatsgevonden, aan een klachtencommissie kan worden voorgelegd. Een klacht zal dan ook om die reden slechts zelden niet-ontvankelijk worden verklaard.

Verder is in deze zaak door de school een beroep gedaan op artikel 23 Grondwet. Dit artikel brengt met zich, aldus de school, dat opdrachten van de minister zoals de verplichting om weer volledig open te gaan, niet hoeven te worden uitgevoerd. De klachtencommissie nuanceert dit standpunt enigszins door te wijzen op de bekostigingsvoorwaarden. Aan die voorwaarden moet de school voldoen om te voorkomen dat de school financieel wordt gekort. Uit het oordeel van de commissie is af te leiden dat de beslissing ook in dat opzicht de toets der kritiek kan doorstaan.

In deze zaak heeft de klachtencommissie gefungeerd als de beoogde laagdrempelige voorziening waar een boze klager zijn ongenoegen kenbaar kan maken. De vraag is echter of de commissie zich had moeten uitspreken over de kwaliteit van de beslissing van de school in het licht van de bekostigingsvoorwaarden. Tot een dergelijk oordeel is de commissie namelijk niet bevoegd.

7. Partijen kiezen er gezamenlijk voor om de kantonrechter in te schakelen

Rechtbank Noord-Holland 20 oktober 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:9290)

Het geschil tussen een Stichting voor openbaar voortgezet onderwijs en een van de docenten betreft de feitelijke omvang van de betrekking, de vraag of de docent de volledige arbeidsomvang daadwerkelijk op school werkzaam moet zijn en of deze arbeidsvoorwaarden gewijzigd kunnen worden. De deeltijdfactor die voor de docent gold was 0,8578. Dit komt overeen met een wekelijkse arbeidsomvang van 34,3 uur. In de loop van ruim 10 jaar was het gebruik ontstaan dat de docent gedurende 7 dagdelen per week (28 uur) zijn werkzaamheden daadwerkelijk op school verrichtte. De overige uren werden buiten het rooster om gewerkt: vrijwillig volgens de docent, conform arbeidsovereenkomst volgens de school. De school verlangde dat de docent alle uren op school werkzaam was en bood hem hiervoor een overgangstermijn van drie maanden.

De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsomvang per week inderdaad 34,3 uur was. Dat 28 uur per week op school gewerkt werd betrof voorts een arbeidsvoorwaarde die niet gewijzigd kon worden. Het argument van de school dat aanwezigheid geboden was vanwege de noodzakelijke verbetering van de onderwijskwaliteit, achtte de kantonrechter onvoldoende geconcretiseerd. Aan de voorwaarden die voortvloeien uit het arrest Stoof/Mammoet werd dan ook niet voldaan. Het verworven recht van de docent (arrest FNV/Pontmeijer) om niet alle uren op school te hoeven werken, bleef gehandhaafd.

Naast de toetsing aan twee specifieke arbeidsrechtelijke arresten, is het bijzondere van deze zaak gelegen in de keuze van partijen om gezamenlijk de kantonrechter in te schakelen. Artikel 96, lid 1 Rv maakt dit mogelijk. Deze procedure, waarbij partijen onderling ook afspraken kunnen maken over de wijze waarop de procedure wordt gevoerd, kan tot een spoedige beslissing leiden in geschillen die “slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan”.

Blijf op de hoogte

Wilt u op de hoogte blijven van de laatste jurisprudentie voor het onderwijs? Meldt u zich dan aan voor onze nieuwsbrief met rechterlijke uitspraken.

Contact over dit onderwerp

Gerelateerd

Jurisprudentie selectie Onderwijs – juni 2021 150 150 Capra Advocaten

Jurisprudentie selectie Onderwijs – juni 2021

Artikel

lees meer
Jurisprudentie selectie Onderwijs – maart en april 2021 150 150 Capra Advocaten

Jurisprudentie selectie Onderwijs – maart en april 2021

Artikel

lees meer

Blijf op de hoogte

Blijf op de hoogte over ontwikkelingen, interessante jurisprudentie en wetswijzigingen op het gebied van arbeidsverhoudingen binnen de sectoren overheid, onderwijs en zorg. Selecteer welke nieuwsbrieven u wilt ontvangen en wij houden u op de hoogte.

Vestiging Den Haag
Laan Copes van Cattenburch 56
2585 GC Den Haag
Telefoon 070-364 81 02
Fax 070-361 78 47
denhaag@capra.nl

Vestiging ‘s-Hertogenbosch
Willem van Oranjelaan 2
5211 CT ‘s-Hertogenbosch
Telefoon 073-613 13 45
Fax 073-614 82 16
s-hertogenbosch@capra.nl

Vestiging Zwolle
Terborchstraat 12
8011 GG Zwolle
Telefoon 038-423 54 14
Fax 038-423 47 84
zwolle@capra.nl

Vestiging Maastricht
Spoorweglaan 7
6221 BS Maastricht
Telefoon 043-7 600 600
Fax 043-7 600 609
maastricht@capra.nl