In dit artikel staat een uitspraak van de Ondernemingskamer centraal over de Reinier Haga Groep, een samenwerking van drie ziekenhuizen in Den Haag en omstreken (Reinier de Graaf Groep, Haga Ziekenhuis en Langeland Ziekenhuis). Het betreft een zogeheten enquêteprocedure, waarin belanghebbende partijen de Ondernemingskamer hebben verzocht een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken en/of voorlopige voorzieningen te treffen.
De kwestie kent zijn begin in 2013 als Reinier de Graaf Groep (RdGG) en Haga een vergaande vorm van samenwerking aangaan. In 2015 trad Langeland Ziekenhuis (LLZ) tot dit samenwerkingsverband toe. Dit leidde tot grote financiële verwevenheid tussen deze drie ziekenhuizen. Er was een overkoepelende stichting: de Reinier Haga Groep (RHG). In het bestuur van die stichting zaten de bestuursvoorzitters van de afzonderlijke ziekenhuizen. De stichting was bestuurder van de RdGG. Zo waren de verschillende rechtspersonen ook bestuurlijk sterk met elkaar verweven. Dit moest leiden tot een juridische fusie waarbij de verschillende rechtspersonen tot één zouden versmelten.
Als de ziekenhuizen het in 2019 echter niet eens blijken te kunnen worden over aanvankelijke fusieplannen beslissen zij uit elkaar te gaan. Partijen kunnen het vervolgens niet eens worden over de ontvlechtingsvoorwaarden, behalve dat Haga en LLZ op korte termijn zullen fuseren, terwijl RdGG zelfstandig verder gaat.
Deze procedure gaat over de ontvlechting van de bestaande samenwerking. Het verzoek hiertoe is ingediend door RHG en RdGG en is gericht op het instellen van een onderzoek en het treffen van een voorlopige voorziening.
De belangrijkste reden voor het verzoek is dat de ‘governance’ van RHG is ingericht op basis van de oorspronkelijk beoogde juridische fusie. De drie bestuursvoorzitters van de drie ziekenhuizen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beleid en de medische gang van zaken van de deelnemende ziekenhuizen. Dat governance model werkte niet meer vanaf het moment dat gezamenlijk is besloten om niet te fuseren maar juist uiteen te gaan. De belangen van de ziekenhuizen lopen sindsdien niet meer parallel maar zijn juist tegenstrijdig geworden. RHG en RdGG slagen er niet in om de bestuurlijke inrichting zodanig spoedig te wijzigen dat tijdig een eind wordt gemaakt aan de structurele belangentegenstellingen.
Dat de governance binnen RHG en RdGG vanaf het moment dat tot ontvlechting was besloten onwerkbaar is, wordt overigens door alle partijen en belanghebbenden in de procedure onderschreven.
De Ondernemingskamer (OK) stelt vast dat de huidige situatie onwerkbaar is. De bestuursvoorzitters van de afzonderlijke drie ziekenhuizen, die samen in het bestuur van RHG zitten, kunnen niet tegelijkertijd het belang van hun ‘eigen’ ziekenhuis en het algemeen belang van RHG behartigen. Hierdoor dreigt binnen het bestuur van RHG volgens de OK een ‘deadlock’. Verder is RHG bestuurder van RdGG en ook dat levert ‘permanente spanning’ op.
Gelet hierop ziet de OK reden een onderzoeker aan te wijzen die de gang van zaken nader onder de loep zal nemen. Het besluit over het aanwijzen van die onderzoeker houdt de OK echter aan, in de hoop dat met het treffen van een onmiddellijke voorlopige voorziening een oplossing wordt bereikt.
Die voorlopige voorziening houdt in dat RdGG wordt losgezongen van RHG, zodat de bestuursvoorzitter van RdGG niet langer in het bestuur van RHG zit en RHG geen bestuurder meer is van RdGG. RHG kan zich vervolgens gaan richten op het tot stand brengen van de juridische fusie tussen Haga en LLZ. RdGG gaat solo verder. Dat is precies hoe partijen het voor zich zagen.
Waarom moest dit nu via de OK, terwijl partijen het eens waren over de gewenste uitkomst? Daar zegt de OK het volgende over: “Namens verzoeksters is voldoende toegelicht dat een werkbaar bestuurlijk model voor RdGG niet zonder ingrijpen van de Ondernemingskamer op de door een ieder wenselijk geachte korte termijn kan worden gerealiseerd, onder meer vanwege de vereiste adviestrajecten die nog niet zijn afgerond.” Dat deze spoed vereist was, zo blijkt uit de uitspraak, had in belangrijke mate te maken met de risico’s voor ‘de continuïteit van de zorg’, met name binnen één van de ziekenhuizen.
Deze uitspraak laat zien dat het enquêterecht een krachtig middel is, dat de Ondernemingskamer ruime bevoegdheden geeft om in te grijpen als dat hoognodig is. Werkgevers in de zorg, maar ook daarbuiten, kunnen daarmee te maken krijgen. Capra Advocaten heeft ruime ervaring met procedures bij de Ondernemingskamer. Hebt u vragen hierover, dan kunt u contact opnemen met ondergetekende of uw vaste contactpersoon.
Contact over dit onderwerp
Gerdin Boelens
Gerelateerd
Grensoverschrijdend gedrag en de billijke vergoeding
Artikel
lees meerPast de medezeggenschapsstructuur nog bij de (gewijzigde) organisatie?
Artikel
lees meerUitschrijving uit het doelgroepregister = einde arbeidsovereenkomst?
Artikel
lees meerOnderhandelingen voor de nieuwe Cao Gemeenten/SGO gaan weer van start!
Artikel
lees meer15-20 klachten van AOIS over hoofdopleider, maar ontbinding tóch afgewezen
Artikel
lees meerRechtsbescherming studenten in het MBO – eerste rechtspraak ABRvS
Artikel
lees meer