In dit overzicht van de jurisprudentie voor de onderwijssector over het derde kwartaal van 2019 besteden we veel aandacht aan laakbaar gedrag van docenten. In drie recente zaken, twee in het MBO en één in het HBO, stond het laakbare gedrag van een docent centraal. In één zaak ging de docent te ver door een student “een terrorist” te noemen, in een andere zaak verliet de docent de school ondanks de expliciete opdracht om bij zijn studenten te blijven en in de laatste zaak handelde de docent verwijtbaar door grensoverschrijdend fysiek contact tijdens de lessen. Het gevolg voor de drie docenten bestond uit de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op de drie uitspraken ga ik hierna kort in. Vanuit werkgeversperspectief levert elke uitspraak namelijk een interessant punt op. Daarnaast bespreken we ook het arrest van de Hoge Raad waarin duidelijk wordt naar welke rechter een leerling moet stappen om zijn eindexamencijfer aan te vechten.
Ontslag van docent na student ‘terrorist’ te noemen
Dit betreft de uitspraak waarin een docent te ver ging in zijn uitlatingen. De docent deed zijn uitlatingen in de docentenkamer in een emotionele bui. Naar aanleiding van een klacht over deze uitlatingen heeft de school diverse betrokkenen gehoord en wederhoor toegepast. Daarna is Hoffman Bedrijfsrecherche alsnog ingeschakeld om een feitenonderzoek uit te voeren. Dat onderzoek bestond, opnieuw, uit het horen van diverse betrokkenen. Het valt op dat de betrokken docent zich in het verloop van het proces minder, respectievelijk niet meer, herinnert wat hij aanvankelijk heeft gezegd. Dit geldt ook voor sommige betrokkenen. Anderen echter houden vast aan hetgeen zij aanvankelijk hebben verklaard. Hoewel de precieze bewoordingen van de docent aldus niet komen vast te staan, neemt de kantonrechter aan dat de docent wel degelijk de gewraakte kwalificatie ‘terrorist’ heeft gebruikt. Dit leidt hij onder meer af uit de inhoud van whatsapp berichten die de docent kort na het incident in de docentenkamer bij wijze van excuses heeft verstuurd. De context van de uitlatingen en het incident is hiermee net zo belangrijk als de inhoud van de uitlating zelf. Verder blijkt ook in deze zaak het belang van verslaglegging en van voortvarend onderzoek. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden wegens verwijtbaar handelen.
Ontslag op staande voet nadat docent klas verlaat na schietincident
In het voorjaar vond in Utrecht een schietincident plaats in een tram. In de nabije omgeving van de tram bevond zich een school. Vanwege de dreiging die van het incident uitging was de school geadviseerd om iedereen tot zes uur in de middag binnen te houden. Leerlingen en docenten waren hiervan op de hoogte. De docent heeft om ongeveer vier uur de school verlaten zonder hiervan mededeling te doen aan de schoolleiding en zonder opvang te regelen voor zijn studenten. Dit vormde aanleiding voor een ontslag op staande voet. Dit ontslag blijft in stand. De kantonrechter overweegt dat het ontslag onverwijld is gegeven (vier dagen na het betreffende incident) en oordeelt dat het feitencomplex een dringende reden oplevert. Daartoe acht hij de zeer uitzonderlijke situatie vanwege de potentiële terroristische dreiging in combinatie met de zorgplicht van de docent van betekenis. De kantonrechter neemt hierbij als uitgangspunt dat “een docent verantwoordelijk is voor zijn klas. Ongeacht of de leerlingen nu kinderen of jongvolwassenen zijn. Dit geldt eens te meer voor een ervaren docent als [verzoeker] die is ingedeeld in de hoogste schaal” (r.o. 5.9). Deze overweging biedt een helder aanknopingspunt voor wat van een docent verwacht mag worden.
Docent ontvangt toch transitievergoeding omdat school geen duidelijke grenzen aangeeft
De betrokken docent geeft les aan een HBO instelling. Het gaat om bewegingslessen. De docent is in enkele jaren meerdere keren aangesproken over signalen van grensoverschrijdend gedrag. Hem is begeleiding geboden en hij is meerdere keren gewaarschuwd dat situaties waarin studenten zich onveilig voelen niet aanvaardbaar zijn. Op enig moment ontvangt de school twee klachten, een ‘spontaan’ en de ander na het verzoek om melding te doen van ongewenste ervaringen. De eerste klacht heeft betrekking op een ‘tik op de billen’ en de ander op een volledige lichaamsmassage die twee keer achter elkaar in één les door de docent op een studente is uitgevoerd. Er vinden diverse onderzoeken plaats, zowel intern als extern. Naar aanleiding hiervan concludeert de werkgever dat sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag en verzoekt op die grond om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen zonder toekenning van de transitievergoeding. Hij kwalificeert het gedrag namelijk als ernstig verwijtbaar. Het Hof is daarentegen van oordeel dat geen sprake was van ernstige verwijtbaarheid. Daarbij betrekt het Hof de wijze waarop de werkgever in de afgelopen jaren met de signalen is omgegaan én de onduidelijkheid die door de schoolinstelling in stand werd gehouden over wat binnen de instelling als ongewenst gedrag werd beschouwd. In mijn woorden: te laks, respectievelijk te permissief. Ook deze uitspraak levert dus een heldere aanwijzing op: de school moet grenzen aangeven. Welk gedrag is wel en welk gedrag is niet acceptabel. Deze grenzen zijn nodig om het innerlijk kompas van studenten/leerlingen tot ontwikkeling te brengen.
Welke rechter mag een oordeel vellen over een eindexamencijfer?
Op 19 juli 2019 heeft de Hoge Raad een interessant arrest gewezen over de vraag welke rechter – de burgerlijke rechter of de bestuursrechter – bevoegd is ten aanzien van een vordering tot verandering van een eindexamencijfer.
Zowel het besluit tot vaststelling van het cijfer (ex art. 42, lid 2 Eindexamenbesluit VO) als het besluit tot vaststelling van de uitslag van het eindexamen (ex art. 48, lid 1 Eindexamenbesluit VO) is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Voor beide besluiten geldt dat zij worden genomen in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid, en gericht zijn op rechtsgevolg. Dat geldt ook indien de besluiten zijn genomen door het bevoegd gezag van een bijzondere onderwijsinstelling.
Op grond van artikel 8:4, lid 3, aanhef en onder b Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing.
Volgens de Hoge Raad behelst het besluit tot vaststelling van het cijfer een beoordeling van het kennen of kunnen van een leerling, in de zin van artikel 8:4, lid 3, aanhef en onder b Awb. Daarom heeft een leerling die aanpassing van een eindexamencijfer vorderde zich terecht niet tot de bestuursrechter, maar tot de burgerlijke rechter gewend.
Contact over dit onderwerp
Gerelateerd
Grensoverschrijdend gedrag en de billijke vergoeding
Artikel
lees meerUitschrijving uit het doelgroepregister = einde arbeidsovereenkomst?
Artikel
lees meer15-20 klachten van AOIS over hoofdopleider, maar ontbinding tóch afgewezen
Artikel
lees meerRechtsbescherming studenten in het MBO – eerste rechtspraak ABRvS
Artikel
lees meerJurisprudentie selectie Zorg – november 2024
Artikel
lees meerDaar zakt me de broek van af… een uitspraak over wangedrag in de zorg
Artikel
lees meerArbeidsongeschikte werknemer onbereikbaar. Wat nu?
Artikel
lees meerDe arbeidsrechtelijke worsteling met diversiteit
Artikel
lees meerHet uur U nadert: vanaf 1 januari 2025 meer risico’s bij het inhuren van zzp’ers. Is uw organisatie er al klaar voor?
Artikel
lees meer